italian grammar Flashcards
1
Q
vriend/vriendin
A
amico/amica ( uitspraak: franse g)
2
Q
huis
A
casa
3
Q
ding
A
cosa
4
Q
dag
A
giorno
5
Q
danku
A
grazie
6
Q
naam
A
nome
7
Q
land of kleine stad
A
paese
8
Q
woord
A
parola
9
Q
vierkant
A
piazza
10
Q
tijd
A
tempo
11
Q
dan
A
allora
12
Q
dus
A
quindi
13
Q
zie je later/ tot ziens
A
arrivederci
14
Q
ik weet het niet
A
boh
15
Q
hallo/doei
A
ciao
16
Q
hoe dan ook
A
comunque
17
Q
daar/hier is het het
A
ecco
18
Q
inderdaad
A
infatti
19
Q
laten we hopen/mocht ik willen (gebruikt om een wens uit te drukken)
A
magari
20
Q
mug/muggen
A
zanzari/zanzare