Irregulares Flashcards
1
Q
Gaan
A
Ir
2
Q
Ik ging
Jij ging
Hij/zij/u ging
A
Iba
ibas
Iba
3
Q
Wij gingen
Jullie gingen
Zij gingen
A
Íbamos
Ibias
Iban
4
Q
Zijn
A
Ser
5
Q
Ik was
Jij was
Hij/zij/u was
A
Era
Eras
Era
6
Q
Wij waren
Jullie waren
Zij waren
A
Éramos
Erais
Eran
7
Q
Kijken
A
Ver
8
Q
Ik zag
Jij zag
Hij/zij/u zag
A
Veía
Veías
Veía
9
Q
Wij zagen
Jullie zagen
Zij zagen
A
Veíamos
Veíais
Veían