Irregular verbs (Past Simple) p.118 deel 1 Flashcards
1
Q
ontstaan/opstaan
A
arise
2
Q
zijn
A
be
3
Q
dragen
A
bear
4
Q
slaan
A
beat
5
Q
worden
A
become
6
Q
beginnen
A
begin
7
Q
buigen
A
bend
8
Q
wedden
A
bet
9
Q
bieden
A
bid
10
Q
bijten
A
bite
11
Q
blazen
A
blow
12
Q
breken
A
break
13
Q
brengen
A
bring
14
Q
bouwen
A
build
15
Q
barsten
A
bust
16
Q
kopen
A
buy
17
Q
gooien
A
cast
18
Q
vangen
A
catch
19
Q
kiezen
A
choose
20
Q
kiezen
A
choose
21
Q
komen
A
come
22
Q
komen
A
come
23
Q
kosten
A
cost
24
Q
kosten
A
cost
25
snijden
cut
26
handelen
deal
27
graven
dig
28
doen
do
29
tekenen
draw
30
drinken
drink
31
rijden
drive
32
eten
eat
33
vallen
fall
34
voeden
feed
35
voelen
feel
36
vechten
fight
37
vinden
find
38
vliegen
fly
39
vergeten
forget
40
vergeven
forgive