introductie histologie en apoptose Flashcards

1
Q

organismus

A

organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

organum

A

orgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

textus

A

weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

cellula

A

cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

nucleus

A

celkern: bevat het DNA en regelt de processen in de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

nucleolus

A

kernlichaampje: productie ribosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

cytoplasma

A

cytoplasma: oplosmiddel in de cel waarin de organellen liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

membrana cellularis

A

celmembraan: buitenste laag van de cel, regelt welke stoffen er in en eruit gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

vas sanguineum

A

bloedvat: bloedsomloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

arteria

A

slagader: zuurstofrijk bloed rondpompen van hart naar weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

vena

A

ader: zuurstofarm bloed van het weefsel naar het hart brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

nervus

A

zenuw: geven seintjes vanuit de hersenen door aan de weefsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

textus muscularis

A

spierweefsel: lichaamsbewegingen regelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

textus connectivi

A

bindweefsel: beschermen organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

cartilago

A

kraakbeen: zorgt voor minder wrijving tussen gewrichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

textus osseus

A

botweefsel: geeft stevigheid en vorm aan het lichaam

17
Q

adipocytus

A

vetcellen: reserve van voedingsstoffen

18
Q

tractus digestivus

A

spijsverteringskanaal

19
Q

epitheel

A

bedekt organen en het lichaam
uitstulpingen vormen klieren

20
Q

steunweefsel

A

bevat extracellulair matrix (elastine en collageen vezels met vloeistof, de grondsubstantie) – > samenstelling bepaald stevigheid
mesenchymaal van oorsprong: uit mesoderme kiemlaag van de embryo

21
Q

erythrocyten

A

rode bloedcellen zonder kern

22
Q

lymphocyten

A

witte bloedcellen

23
Q

monocyten

A

fagocyten

24
Q

spierweefsel

A

bevat contractie elementen (actine en myosine)
- skeletspier
- gladde spier
- hartspier

25
Q

zenuwweefsel

A

centrale en perifere zenuwstelsel
- neuronen
- gliacellen
- melanocyten, chromaffiene

26
Q

apoptose

A

geprogrammeerde celdood
- aggregatie van chromatine aan kernmembraan
- fragmentatie van DNA en celkern
- verlies van mitochondrien
- krimpen
- blebbing: vorming van celfragmenten
- wordt opgenomen door macrofagen

27
Q

necrose

A

pathologisch afsterven van een cel:
- de cel zwelt op en barst
- infectie ontstaat