Integratie, ziektebeelden Flashcards

1
Q

Otitis media acuta (OMA)

A

Ontsteking van het middenoor met ophoping van vocht in het middenoor en klachten en tekenen van een acute infectie.

Meest gestelde diagnose bij ziekte kinderen bij huisartsen en kinderarsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Symptomen OMA

A
  • Recent acuut ontstane oorpijn
  • Vaak met koorts
  • Prikkelbaarheid en nachtelijke onrust
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Otoscopie OMA

A

erytheem van trommelvlies, vocht in middenoor en otorroe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waardoor wordt OMA veroorzaakt?

A

In 80% door een virus (RSV, influenza of verkoudheidsvirus). In 20% bacterieel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Risicofactoren OMA

A
  • Passief roken
  • Creche bezoek
  • afwijkende anatomie
  • obstructie gehoorsverlies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Complicaties OMA

A
  • nekstijfheid
  • rood/gezwollen mastoïd met afstaand oor
  • nystagmus/gehoorverlies en/of n. facialisparese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Behandeling OMA

A

symptomatisch; pijnstilling of eventueel xylometazoline of NaCl spoeling bij neusverstopping

antibiotica alleen bij ernstig ziek kind, als het kind zieker wordt, na 3 dagen geen verbetering of bij eerste presentatie loopoor met koorts/pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer kan chirurgische behandeling bij OMA overwogen worden?

A

recidiverende OMA (>3)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Otitis media met effusie (OME)

A

ophoping van vocht in het middenoor zonder tekenen van een acute infectie; er is vaak geen oorpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

OME klachten

A

Slechthorendheid, gedragsproblemen, drukkend gevoel op de oren en problemen in spraak en gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe wordt diagnose OME gesteld?

A

otoscopie, toonaudiometrie en tympanometrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Behandeling OME

A

Inbrengen van een trommelvliesbuisje en het gebruik van een hoortoestel; behandeling is NIET medicamenteus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

laryngitis subglottica

A

zwelling van de subglottis als gevolg van een infectie met het para-influenza virus; heeft over het algemeen wel een gunstige prognose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bij wie komt laryngitiis subglottica voor?

A

Kinderen van 1-4 jaar, vaker in de herfst en de winter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Symptomen laryngitis subglottica

A
  • heesheid
  • blaffende (zeehonden) hoest
  • toenemende inspiratoire stridor (vooral ‘s avonds)
  • licht verhoogde lichaamstemperatuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Diagnose laryngitis subglottica

A

Diagnostiek meestal niet nodig, bij obstructie kan intubatie onder narcose mogelijk zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Behandeling laryngitis subglottica

A

Is meestal self limiting, er wordt eenmalige glucocorticoïd injectie gegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Epiglottitis

A

acute zwelling van de epiglottis, veroorzaakt door H. influenza type B

Leidt zonder behandeling tot verstikking, maar is zeldzaam sinds HIB vaccinatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Symptomen epiglottitis

A
  • Kind heeft hoge koorts en is acuut ernstig ziek
  • Snel progressieve inspiratoire stridor
  • Kind zit rustig en rechtop, kin vooruit en heeft slikpijn wat leidt tot kwijlen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat moet je niet doen bij een epiglottitis?

A

Met spatel in de keel kijken, kan leiden tot acute obstructie. Je moet het kind rustig houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Diagnose epiglottitis

A

Keeluitstrijksel en bloedkweek na een laryngoscopie onder narcose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Behandeling epiglottitis

A

Intubatie onder narcose, antibiotica tegen H. influenza. Na enkele dagen herstel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Bronchiolitis

A

Veel voorkomende acute virale luchtweginfectie bij kinderen, vaak veroorzaakt door RSV. Vooral in de herfst en wintermaanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Symptomen bronchiolitis

A

Begint met een verkoudheid en ontwikkelen tot progressieve dyspnoe, hoesten en een licht verhoogde temperatuur. Kind kan intrekkingen vertonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Auscultatie bronchiolitis

A

Diffuus inspiratoire crepitaties en expiratoir piepende geluiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Diagnose acute bronchiolitis

A

RSV PCR test in een neusspoelsel, transcutane zuurstofsaturatie meten. Bij een dreigende resp. insuf. X-thorax maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Behandeling bronchiolitis

A

Vooral ondersteunend (zuurstof, voldoende vochtinname). In ernstige gevallen IC opname en mechanische beademing.

SABA’s kunnen gebruikt worden als ze merkbaar effect hebbeen, coritcosteroiden niet aanbevolen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Pneumonie kinderen presentatie

A
  • 90% tachypnoe
  • hoesten
  • ronchi
  • crepitaties
  • koorts

tussen de 3 maanden en 5 jaar oud meestal virale oorzaak (RSV, influenza, adenovirus)

X-thorax gouden standaard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Astma

A

chronische ontsteking van de mucosa met slijmvlieszwelling, slijmvorming en contractie van de bronchiën. Begint vaak al op de kinderleeftijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Symptomen astma

A
  • piepende ademhaling
  • benauwd
  • kortademigheid
  • hoesten vooral snachts of in vroege ochtend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat kun je vinden in bloed bij allergisch astma?

A

IgE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat kan diagnose astma waarschijnlijker maken?

A

reversibiliteitsmeting
* 12% verbetering van FEV1 na bronchodilatator = reversibiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Medicatie astma

A
  1. Kortwerkende beta2 receptor agonist
  2. Inhalatiecorticosteroid, als niet werkt dosis verhogen
  3. langwerkende beta 2 receptor agonist, M-receptor antagonist of theofylline
  4. Oraal steroid, montelukast of omalizumab
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Symptomen longcarcinoom

A
  • Hoesten (met sputum)
  • afvallen
  • dyspnoe
  • algemene malaise

Klachten ontwikkelen vaak langzaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat doe je bij verdenking longcarcinoom?

A

CT scan maken, voor de diagnose is weefsel nodig (BAL, biopt, transthoracale punctie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

TBC

A

Meestal veroorzaakt door myobacterium tuberculosis.

Microbiele antigenen worden uit de alveoli door DC opgenomen en aangeboden in de lymfeklieren, vervolgens ontstaat er een granuloom vooral in de top van de long

Is een B1 meldingsplichtige ziekte, mycobacterium kweek gouden standaard

mantoux of interferontest kan besmetting voor TBC aantonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Behandeling TBC

A
  • isoniazide 6 maanden
  • rifampicine 6 maanden
  • pyrazinamide 2 maanden
  • ethambutol tot goede gevoeligheid bekend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Kinkhoest

A

Typische vorm van hoesten, veroozaakt door Bordetella pertussis

B2 meldingsplichtige ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Diagnostiek kinkhoest

A

PCR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

3 fasen kinhoest

A
  1. Catarrale fase: verkoudheid en algehele malaise met milde koorts en een harde droge prikkelhoest vooral snachts
  2. Paroxismale fase: hoestaanvallen gevolg door een gierende diepe ademhaling; opgave van helder, taai sputum
  3. Reconvalescentie: typische hoeststoten die later overgaan in losse hoest
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Behandeling kinkhoest

A

Volwassen: azitromycine 500 mg 1dd 3 dagen

Kind: claritromycine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Acuut coronair syndroom (ACS)

A
  • Instabiele angina pectoris
  • ST elevatie MI (STEMI)
  • non ST elevatie MI
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Instabiele AP

A

Door stenose van een coronair vat van meer dan 70% of klein stolsel na ruptuur van een atherosclerotische plaque

Reageert vaak op isosorbidenitraat 5mg sublinguaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

MI

A

Plaqueruptuur, stolsel sluit het hele lumen van het coronairvat af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Klachten ACS

A
  • mid-sternale pijn op de borst in rust, langer dan 15 min die uitstraalt naar arm of kaak
  • drukkende/beklemmende pijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

acuut MI

A

Bij verhoogde cardiale enzymen en/of ECG afwijkingen
* STEMI en non STEMI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

behandeling STEMI

A

PCI zodat het coronair vat weer zsm open is

Ook antitrombotische medicatie, zuurstof en eventueel nitraten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Behandeling non STEMI

A

Behandeling binnen 24 uur

Ook antitrombotische medicatie, zuurstof en eventueel nitraten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Secundaire preventie (golden five)

A
  • aspirine
  • P2Y12 inhibitor
  • statine
  • beta blokker
  • ACE remmer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Trias van Virchow

A
  • Stase van bloed
  • Verhoogde stollingsneiging
  • Beschadiging van de vaatwand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Waar zorgt longembolie voor in het bloed?

A

verhoogde pCO2, verlaagde pO2 doordat het arteriele bloed de alveoli niet kan bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Behandeling longembolie

A

I.v. trombolytica en LMWH. Op langer termijn coumarine derivaten.

Duur is afhankelijk van patiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Pericarditis

A

Ontsteking hartzakje, vaak door influenza. Vaak geen behandeling nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Welke marker speelt een rol bij hartfalen als deze verhoogd is?

A

NT-proBNP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

NHYA classificatie (ernst hartfalen)

A
  1. Geen beperkingen
  2. Milde klachten bij normale inspanning
  3. Klachten bij geringe inspanning
  4. Klachten in rust
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Hypertrofische cardiomyopathie

A

Verdikking hartspier met een wanddikte van 15mm of meer.

Vaak asymptomatisch, anders:
* Dyspnoe d’effort
* POB
* Palpitaties
* Syncope

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Gedilateerde cardiomyopathie

A

Dilatatie van de hartspier en daardoor vermindering van systolische linkerventrikel functie
* Hartfalen
* ritmestoornissen
* geleidingsstoornissen
* Kan ook lang geen klachten hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Artimogene rechterventrikel cardiomyoptathie

A

Progressieve vervanging van myocardweefsel door vet- en fibreusweefsel. Leidt tot hartritmestoornissen en daarna vaak systolisch hartfalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Restrictieve cardiomyopathie

A

Systolische functie normaal, gestoorde vulling van ventrikels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Non compactie cardiomyopathie

A

Aangeboren afwijkingen, hartspierweefsel is verdikt met diepe groeven in de spierlaag
* Hartfalen
* Ritmestoornissen
* Systemische embolieën
* Plotse hartdood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Familiare hypercholesterolemie

A

Mutatie in de LDH receptoren waardoor LDL cholesterolwaarde sterk verhoogd is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Ritmestoornissen

A

Lang QT syndroom em Brugada syndroom zijn erfelijk

Behandeling is ICD bij klachten of ECG afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

DM2

A

Metabole aandoening gekenmerkt door hyperglycemie door insulineresitentie en dysfunctie van de beta cellen van eilandjes van Langerhans in de pancreas.

Diagnose kan gesteld worden door plasma glucose te meten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Behandeling DM2

A
  1. Niet-medicamenteuze adviezen
  2. Metformine
  3. Toevoegen van een sulfonylureumderivaat
  4. Als onvoldoende langwerkende insuline
  5. Intensiveren van de langwerkende insuline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Interpretatie bloed-gas analyse

A
  1. Is de pH normaal? <7,35 is acidose, >7,45 alkalose
  2. Is er een metabole/respiratoire of gecombineerde afwijking?
  3. Is de afwijking volledig, deels of niet gecompenseerd?
67
Q

HCO3- <22 mmol/L

A

metabole acidose

68
Q

HCO3- >26 mmol/L

A

metabole alkalose

69
Q

PaCO2 >6 kPa

A

respiratoire acidose

70
Q

PaCO2 <4,5 kPa

A

Respiratoire alkalose

70
Q
A
71
Q

Welke verwekkers komen het meest voor bij UWI?

A

enterobacteriën (gram negatieve staven), vooral E. coli

72
Q

Behandeling UWI

A

afwachtend

als AB nitrofurantoine 5 dagen

als gecompliceerd GEEN nitrofurantoine, maar ciprofoxacine, dan Augmentin en dan cotrimoxazol

73
Q

Welke waarden voor DM2 diagnose?

A
  • Nuchter >7 mmol/L en;
  • niet nuchtere plasma glucose >11,1 mmol/L en;
  • Hb1Ac van 6,5% (48 mmol/L)

1 meting is genoeg bij klachten, anders 2 verschillende dagen

74
Q

Bij welke vorm van IBD heb je vaker bloedverlies?

A

Colitis ulcerosa

75
Q

histologie Crohn

A

skip lesions van transmurale inflammatie met granulomen en diepe ulceraties (mond tot kont ziekte)

76
Q

histologie colitis ulcerosa

A

diffuse, (sub)mucosale inflammetie met oppervlakkige ulceraties

Begint altijd in het rectum en verspreid naar colon

77
Q

Behandeling IBD

A
  • chirurgie
  • TNF alfa blokkers
  • immuunmodulators
  • corticosteroïden
  • mesalazine (alleen gebruikt bij ulcerosa, niet bij Crohn)
78
Q

Wat is een veel voorkomende verwekker van reizigersdiarree?

A

Is vaak bacterieel, E. coli komt veel voor. Het gaat meestal na 5 dagen ongeveer vanzelf over

79
Q

Behandeling reizigersdiarree?

A

In principe niet, bij milde diarree evt loperamide of ORS. Bij matige diarree kan AB overwogen worden. Bij ernstige diarree azitromycine

80
Q

Wanneer komt post-infectieuze IBS vooral voor?

A

Na parasitaire infectie, het minst na virale infectie

81
Q

Beeld giardia lamblia

A

diarree met slijm, flatulentie, misselijkheid, buikkrampen, moeheid, anemie en algehele malaise

82
Q

Behandeling giardiasis

A

metronidazol

83
Q

Hoe kun je aarsmaden vaststellen?

A

plakbandpreparaat

84
Q

Behandelen aarsmaden

A

Mebendazol

85
Q

Wat voor reactie is een contactallergie?

A

type IV, ook wel vertraagde T-cel gemedieerde reactie genoemd. Eczeem ontstaat na ongeveer 48 uur.

86
Q

Wat doe je bij een prikaccident, wel volledig gevaccineerd maar geen titer bepaald?

A

cito anti-Hbs bepalen. Indien 10 IE/l beschermd, anders behandelen als non-responder (gevaccineerd, maar anti HBS <10)

87
Q

Wat doe je bij prikaccident, 2 vaccinaties gehad

A

cito anti HBS bepalen, indien >10 beschermd en doorgaan met vaccinatieschema. Als onder de 10 behandelen als non responder en vaccinatieschema voortzetten.

88
Q

Wat doe je bij prikaccident, 1 vaccinatie gehad

A

Behandelen als ongevaccineerd

89
Q

Wat doe je bij een hoog risico accident bij ongevaccineerde/non-responder verwonde?

A
  • bron positief: HBIg vaccinatie, na vaccinatie titerbepaling
  • status bron onbekend, hoog risico seropositiviteit: HBIg vaccinatie en erna titerbepaling
  • status bron onbekend, laag risico op seropositiviteit: vaccinatie, erna titerbepaling
90
Q

Wat doe je bij een laag risico accident bij ongevaccineerde/non-responder verwonde?

A
  • bron positief: vaccinatie, erna titerbepaling
  • bron onbekend, hoog risico positief: vaccinatie, erna titerbepaling
  • bron onbekend, laag risico positief: vaccinatie, erna titerbepaling
91
Q

Wat doen bij prikaccident hepatitis C

A

anti HCV bepalen bij bron, als positief ook HCV RNA. Als die ook positief is of onbekend moet HCV RNA op maand 1 en 3 bij verwonde bepaald worden.

92
Q

prikaccident HIV positieve bron

A

PEP geindiceerd en 4 maanden erna HIV screeningstest

93
Q

Risicofactoren urolithiasis

A
  • Weinig drinken
  • te veel dierlijke eiwitten
  • oxalaat
  • teveel keukenzout
  • infecties aan urinewegen of darmen
  • erfeijke aanleg
94
Q

Tekenen van weefselinvasie UWI

A
  • koorts
  • pijn in flank/perineum
  • verwardheid
  • koude rillingen
  • algehele malaise
95
Q

Waarvoor is het teken van Murphy?

A

Drukpijn onder de rechter ribbenboog, kan passen bij iets van de galwegen

96
Q

Hoe kun je bepalen of er sulfonylureumderivaat gebruikt kan worden?

A

insuline en C-peptide spiegel

97
Q

Welke waarde verwacht je bij een patiënt met een sulfonylureumderivaat geinduceerde hypoglycemie?

A

Hoog insuline, hoog C-peptide

98
Q

Hemofilie

A

Milde vorm: geen spontane bloedingen, wel langer nabloeden. Kan behandeld worden met DDAVP, dit kan factor VIII afgifte tijdelijk verhogen. Er kunnen stollingsfactoren gegeven worden bijv. voor ingrepen.

Bij ernstige hemofilie A geef je factor VII en bij B factor IX

99
Q

Ziekte von Willebrand

A

VWF heeft een lijmfunctie en vervoert factor VIII. Dit komt vaak op kinderleeftijd al tot uiting

100
Q

vit K deficiëntie

A

verlengde PT bij een normaal trombocytenaantal en normaal fibrinogeen

bij ernstig tekort is APTT ook verlengd

100
Q

Aplastische anemie

A

Zeldzame bloedziekte waarbij het beenmerg te weinig rode, witte bloedcellen en bloedplaatjes aanmaakt. T-lymfocyten vernietigen lichaamseigen stamcellen in beenmerg

101
Q

Hodgkin lymfoom

A

ontstaat in de lymfeklier en verspreid zich naar de lever. Komt vooral voor tussen 25-35 jaar of >50 jaar. Het is goed te genezen en heeft een verband met EBV.

102
Q

Bij wie komen CLL en folliculair lymfoom vaker voor?

A

mannen en >60

diffuus grootcellig ook rond de 60

103
Q

DCIS

A

zichtbaar als calcificaties op mammogram

104
Q

IgA nefropathie

A

Bij presentatie met alleen hematurie zeer waarschijnlijk.

105
Q

5e ziekte

A

parvovirus B19
* 4-10 jaar
* roze-rood wegdrukbaar maculopapuleus exantheem
* slapped cheeks kenmerkend

106
Q

roodvonk

A

groep A streptokokken, 2-10 jaar met een incubatietijd van 2-7 dagen
* rood, ruw, puntvormig exantheem
* narcosekapje vrij
* frambozentong
* vervelling aan handen

107
Q

rode hond

A

rubellavirus, 6-12 jaar en incubatietijd van 12-23 dagen
* kleinvlekkig maculopapululeus confluerend
* vooral op romp en gelaat
* vlekjes op palatum molle
* vaak ziek voor vlekjes

heeft meldingsplicht

108
Q

impetigo

A

door S. aureus of S. pyogenese
* rode vlekjes die blaasjes met pus worden en dan goudgele korsten virmen

109
Q

Kawasaki

A
  • vlinder exantheem
  • rode droge lippen
  • gezwollen klieren in nek
  • aardbeientong

Er ontstaat een vasculitis. Kan ernstige gevolgen hebben, wordt behandeld met antistoffen en aspirine.

110
Q

Behandeling gonorroe

A

ceftriaxon 500 mg, i.m. eenmalig

111
Q

Hoe erft BRCA1/2 over?

A

autosomaal dominant

112
Q

Wat kunnen BRCA1/2 mutatiedragers doen?

A

Vanaf 25-60 jaar jaarlijks een MRI en klinisch borstonderzoek. Vanaf 30-75 mammografie

113
Q

Criteria voor een familie met erfelijke borstkanker

A
  • mammacarcinoom bij 1 eerstegraads verwant <40 jaar
  • 2 of meer eerstegraads verwanten met mammacarcinoom <50 jaar
  • 3 of meer een of tweedegraads verwanten met mammacarcinoom, waarvan 1 tumor voor 50 jaar vastgesteld
  • ovariumcarcinoom onder 50 jaar en histologisch sereus carcinoom
  • ovarium/tubacarcinoom en daarbij mammacarcinoom <50 jaar in dezelfde tak van fam of 1 patiënte
  • prostaatkanker <60 en mammacarcinoom <50 in dezelfde tak van fam of broer/vader met mammacaricnoom en zus met mammacarcinoom
114
Q

Genen mutatie Lynch

A
  • MLH1
  • MSH2
  • MSH6
  • PMS2
115
Q

Lynch

A

autosomaal dominante aandoening waarbij de patiënt al voor 45 jaar coloncarcinoom ontwikkelt

Dunne darmkanker, maagknaker, kanker van de urinewegen en eierstok kanker zijn ermee geassocieerrd

116
Q

Wat wordt geadiviseerd voor dragers van een Lynch mutatie gen?

A
  • tweejaarlijks colonoscopie
  • bij vrouwen gynaecologisch onderzoek
117
Q

CURB 65

A
  • > 65 jaar
  • confusion
  • ureum >7 mmol/L
  • respiratory rate >30/min
  • BP systolisch <90 of diastolisch <60 mmHg
118
Q

qSOFA

A
  • BD <100
  • GDS (bewustzijn) <13
  • AH >22/min
119
Q

Behandeling urosepsis

A

augmentin + eenmalig gentamicine i.v.
OF
2e generatie cefalosporine i.v. + eenmalig gentamicine i.v.
OF
3e generatie cefalosporine i.v.

120
Q

erysipelas vs cellulitis

A

erysipelas: scherp begrensd erytheem. Bij cellulitis zit het dieper dus minder goed begrensd

121
Q

Verwekkers erysipelas

A

S. pyogenes en betahemolytische streptokokken

122
Q

Behandeling erysipelas

A

flucloxacilline of clindamycine

123
Q

Verwekkers cellulitis

A

S. aureus, H. influenzae, streptokokken

124
Q

Behandeling cellulitis

A

flucloxacilline

125
Q

Verwekker lyme artritis

A

Borrelia Burgdorferi spirocheet

126
Q

Behandeling lyme

A

Doxycycline, amoxicilline, ceftriaxon

Ontstekingsremmers of DMARDS voorschrijven

127
Q

uveitis

A
  • anterior: pijn, fotofobie, verminderde visus
  • posterior: visusdaling, vertroebeling, meestal pijnloos
128
Q

conjunctivitis

A

roodheid, irritatie, oedeem en pussige secretie
* 80% bacteriële oorzaak: S. aureus, S. pneumoniae, H. influenzae
* unilateraal begin gaat vaak na 1-2 dagen over in bilateraal

viraal geeft roodheid, waterige en soms bloederige secretie

129
Q
A
130
Q

keratitis

A

infectie van de cornea
* pijn, fotofobie, vertroebeling van cornea en roodheid conjunctiva

vaak door contactlezen, niet-chirurgisch traume en dragen zachte contactlenzen na beschadiging

131
Q

cellulitis orbitae

A

infectie rondom 1 oog en zorgt voor fors gezwollen oogleden

post-septaal is visusbedreigend

132
Q

endophtalmitis

A

vaak sprake van exogene oorzaak

acuut en late onset

133
Q

diverticulitis

A

ontsteking van divertikel van colon
* aanhoudende scheroe pijn (links onder)
* dyspeptische klachten
* wisselende deficatie
* misselijkheid, evt met braken en koorts

Paracetamol als pijnstiller

134
Q

Gewrichten van de schouder

A
  • art. glenohumeralis
  • art. acromioclavicularis
  • art. sternoclavicularis
  • art. scapulothoracalis
135
Q

Rotator cuff

A
  • m. supraspinatus
  • m. infraspinatus
  • m. teres minor
  • m. subscapularis
136
Q

Longfibrose

A
  • afgenomen totale longcapaciteit
  • afgenomen FEV1
  • normaal of licht verhoogde FEV1/VC
  • normaal of agenomen restvolume
  • afgenomen vitale capaciteit
  • afgenomen functional residual capacity

diffusiecapaciteit neemt af

137
Q
A
138
Q

Pirfenidon

A

bij longfibrose; antifibrotisch medicijn dat ontstekingsremmende antifibrotische eigenschappen heeft.

139
Q

Nintedanib

A

Bij longfibrose; Tyrosinekinaseremmer die signaalroutes remt bij de vorming van littekenweefsel betrokken zijn

140
Q

idiopatische longfibrose

A
  • mannen boven de 60
  • roken
  • beroepsexpositie
141
Q

pathologie idiopathische pulmonale fibrose

A

Bij schade aan de longen treedt er een reactie op gemedieerd door type 2 alveolaire epitheelcellen en myofibroblasten, er is een malfunctie bij IPF in die cellen.

Bij IPF stoppen myofibroblasten niet met samentrekken waardoor het longweefsel samenkrimpt, wat leidt tot restrictie van longvolume.

142
Q

Wat zijn de schokbare ritmes?

A

ventrikeltachycardie en ventrikelfibrilleren

143
Q

Hoe werken glucocorticosteroïden?

A
  • suppressie van cytokineproductie
  • inhibitie van lymfocytenproliferatie
  • inhibitie van antistofproductie
  • inhibitie van fagocytose

Door een verhoogde hoeveelheid glucocorticosteroid wordt de ACTH afgifte geremd –> cortisol en androgenen concentraties nemen af

Worden vaak ontstekingsremmend gebruikt

144
Q

Wat gebruik je bij bijnierschorsinsufficiëntie?

A
  • primair: hydrocortison en fludrocortison
  • secundair: alleen hydrocortison omdat het aldosteron systeem nog intact is

De dosis wordt verhoogd bij stress/ziekte

145
Q

Wat is geïndiceerd bij een overdosis opioiden?

A

naloxon

146
Q

Wat is geïndiceerd bij een overdosis benzodiazepines?

A

flumazenil

147
Q

Wat is geïndiceerd bij een overdosis stimulerende middelen?

A

sedatie, eventueel benzodiazepinen

148
Q

Wat doe je bij een ingestie intoxicatie?

A
  • Niet braken
  • Mond spoelen en klein glas water drinken mag

bij niet bijtende stoffen (petroleum) mag je niet drinken

149
Q

Wat doe je bij inhalatie intoxicatie?

A
  • eigen veiligheid voorop
  • voorzichtig omgaan met beademen bij reanimatie, cyanide en organofosfaten is gevaarlijk. Koolstofmono-oxide vergiftiging niet
150
Q

Wat doe je bij transdermale intoxicatie?

A
  • Zelf handschoenen dragen
  • bij blootstelling aan toxische stoffen moet kleding etc verwijderd worden en 45 met lauw water spoelen
151
Q
A
152
Q

Zorgvuldigheidseigen euthenasie

A
  • er is ondraaglijk en uitzichtloos lijden
  • er is sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt
  • het moet medisch zorgvuldig worden uitgevoerd
  • er is goede voorlichting en er is geen ander redelijk alternatief
  • de SCEN arts moet de patient zien en schriftelijk zijn/haar oordeel geven over de patiënt en deze eisen. Dit is niet bindend voor de behandelend arts, maar die moet onderbouwen waarom hij ervan af ziet
  • de euthenasie moet gemeld worden
153
Q

pH <7,35; HCO3 en pCO2 laag

A

metabole acidose, respiratoir gecompenseerd

154
Q

pH<7.35; pCO2 en HCO3- hoog

A

respiratoire acidose, metabool gecompenseerd

155
Q

pH >7,45; HCO3- en pCO2 hoog

A

metabole alkalose, respiratoir gecompenseerd

156
Q
A
156
Q

pH >7,45; pCO2 en HCO3- laag

A

respiratoire alkalose, metabool gecompenseerd

157
Q

complicaties 5e ziekte

A
  • aplastische crise bij patiënten met chronische hemolytische anemie
  • intra-uterine vruchtdood <20 weken
158
Q

complicaties roodvonk

A
  • OMA
  • NWDI
  • sepsis
  • peritonsillair abces/infiltraat
  • STSS
  • acuut reuma
  • poststreptokokken glomerulonefritis

alleen bij deze complicaties meldingsplicht

159
Q

complicaties rode hond

A
  • trombocytopenische purpera
  • GBS
  • encefalitis
160
Q
A
161
Q
A