Inleidingrecht Sjd Flashcards

1
Q

Bestuurstaak

A

Een taak van de overheid om het land te besturen. Zoals onderwijs, zorg, veiligheid en huisvesting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

A

Het geeft normen voor de wijze waarop de overheid haar bestuurstaak moet uitoefenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Opschrift

A

Is de officiële naam van een regeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Aanhef

A

Het stuk tekst dat voorafgaat aan de inhoudelijke regeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Considerans

A

Hier komen de beweegredenen van de wetgever tot uiting: het laatste stukje van de aanhef

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Corpus

A

Het lichaam van de regeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Publicatie

A

Het openbaar maken van iets, een wet treedt in zijn werking als deze is gepubliceerd. Dit doen ze omdat iedereen die in NL verblijft de wet moet kennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verschillende doelen van het recht

A

-conflicten oplossen
-de samenleving ordenen
-rust en rechtvaardigheid
-bescherming van de zwakken
-conflictbeheersing
-zelfontplooiing
-evenwicht tussen de belangen van de individu en die van de maatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verschillende indeling van het recht

A

-rechtsgebieden
-publiek en privaatrecht
-objectief of subjectief recht
-materieel of formeel recht
-nationaal of internationaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Publiekrecht

A

Is een rechtshandeling tussen overheid en burger of bedrijf.
Het staatsrecht, bestuursrecht en strafrecht horen bij publiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Privaatrecht

A

Is een rechtshandeling tussen burger en burger of burger en bedrijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verschillende rechtsgebieden

A

-strafrecht
-bestuursrecht
-staatsrecht
-burgerlijk recht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Recht indelen naar onderwerp

A

-vreemdelingenwet
-arbeidsrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Materieel recht

A

Gaat over de inhoud van regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Formeel recht

A

Gaat over het handhaven van het materieel recht (procedures). Het formeel recht is pas van belang als het materieel recht is geschonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wetten in formele zin (formele wetgever) (WIFZ)

A

Wie heeft de wet gemaakt, is die gemaakt door de regering en de staten generaal samen, dan is het een wet in formele zin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wetten in materiële zin (WIMZ)

A

Het gaat over de inhoud van een rechtsonderwerp. Algemene regels die van toepassing zijn op een ieder. Algemene verbindende voorschriften die algemeen gelden/voor een ieder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Bronnen van het recht

A

-de wet
-jurisprudentie
-de gewoonte
-internationaal verdrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bestuursorgaan

A

Overheidsorganen die een bestuurstaak hebben en bestuursbevoegdheden uitoefenen. (Art. 1:1 sub a en sub b Awb)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Belanghebbende

A

Degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Alleen belanghebbende kunnen bezwaar maken en in beroep gaan tegen besluiten van bestuursorganen. (Art. 1:2 lid 1 Awb)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Algemeen bestuursrecht

A

Het reguleert hoe deze bestuursorganen hun bevoegdheden uitoefenen en beslissingen nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Bijzonder bestuursrecht

A

Het behandelt de rechtsregels die specifiek gelden voor bepaalde gebieden, zoals milieurecht, sociaal zekerheidsrecht en onderwijsrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Geschreven beginsel

A

Verwijst naar een rechtsbeginsel dat expliciet is vastgelegd in de geschreven wetten.

(Zorgvuldig gelijkheid, vertrouwen, recht, evenredig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Ongeschreven beginsel

A

Een rechtsbeginsel dat niet expliciet is vastgelegd in geschreven wetten. (Gewoonterecht, gerechtelijke uitspraken)
(Aangeleerde regels vanuit huis.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Rechtbanken

A

11

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Gerechtshoven

A

4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoge raad

A

1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Burgerlijke rechtspraak

A

Geschil, 2 burgers initiatief.
Partij=eiser verzoeker.
Wederpartij=gedaagde/verweerder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Strafrechtspraak

A

Openbare ministerie tegenover verdachte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Bestuursrechtspraak

A

Bestuursorgaan tegenover burger, bedrijf en instelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Grammaticale interpretatiemethode

A

Interpreteren op basis van de taalkundige betekenis van de tekst in de wet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wetshistorische interpretatiemethode

A

Interpreteren op basis van de ontstaansgeschiedenis van de wet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Anticiperende interpretatiemethode

A

Interpreteren op basis van toekomstige wetgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Systematische interpretatiemethode

A

Interpreteren op basis van de plaats die het wetsartikel inneemt in de totale wet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Teleologische interpretatiemethode

A

Interpreteren op basis van de maatschappelijke context waarin de wet functioneert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Legaliteitsbeginsel

A

Een feit is niet strafbaar als het niet in het wetboek is opgenomen. Het moet worden vastgelegd in de wet. (Art. 1 strafrecht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Algemeen deel van het strafrecht (Algemene bepalingen)

A

Het bevat voorschriften die op alle strafbepalingen van toepassing zijn,
zoals de verschillende deelnemingsvormen, de poging en de straffen en maatregelen. Boek 1 van het WvSr

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Het bijzondere deel van het strafrecht (strafbepalingen)

A

Dit zijn beschrijvingen van verboden gedragingen met de maximumstraf erbij zoals: diefstal, verkrachting, moord en vernieling. Boeken 2 en 3 van het WvSr

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Misdrijven

A

Rechtsdelicten, deze verboden gedragingen waarbij de rechtsorde wordt geschonden zoals: moord, verkrachting, vernieling en diefstal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Overtredingen

A

Wetsdelicten hebben vooral regelende ordenende functies. De gedragingen zijn strafbaar om wanorde te voorkomen zoals: verkeersregels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Opbouw van strafbepaling

A

Het is opgebouwd uit zinsdelen (bestanddelen). (Norm, kwalificatie, sanctie) voorbeeld: art. 310 Sr

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Strafdoelen

A
  • vergelding
  • preventie
  • speciale preventie
  • generale preventie
  • resocialisatie
  • voorkomen van eigenrichting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Vergelding

A

De dader moet een vorm van een straf, leed, worden toegevoegd (dit kan voor het slachtoffer genoegdoening zijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Preventie

A

Het opleggen van een straf moet voorkomen dat het strafbaar feit nogmaals wordt gepleegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Speciale preventie

A

De dader afschrikken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Generale preventie

A

Andere mensen afschrikken een strafbaar feit te plegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Resocialisatie

A

De terugkeer van de dader in de samenleving mogelijk maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Voorkomen van eigenrichting

A

Het ontmoedigen en voorkomen dat individuen of slachtoffers zelf wraak gaan nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Indeling burgerlijk wetboek

A

Boek 1 personen en familie recht
Boek 2 rechtspersonen
Boek 3 vermogensrecht in het algemeen
Boek 4 erfrecht
Boek 5 zakelijk recht
Boek 6 verbintenissen recht (algemeen)
Boek 7 bijzondere overeenkomsten (arbeid, huur, werk, koopovereenkomst)
Boek 7a bijzondere overeenkomsten
Boek 8 verkeersmiddelen en vervoer
Boek 10 internationaal privaatrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Gelaagde structuur van het Burgerlijk Wetboek

A

Het gaat van algemeen naar bijzonder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Dwingend recht

A

Wettelijke bepalingen waarvan NIET mag worden afgeweken door partijen. Ter bescherming van zwakkere partijen. Bijv. Huur, arbeid recht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Regelend recht

A

Regels in de wet waar partijen bij een contract van kunnen afwijken. Als beide partijen instemmen. Bijv. Loon doorbetaling of vakantie dagen. Het grootste deel van privaatrecht is regelend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Verbintenis

A

Een verbintenis is een rechtsverhouding tussen twee personen, met als onderwerp een presentatie wat kan bestaan uit: doen, dulden of niet doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Doen

A

Leveren, bouwen, betalen en arbeid verrichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Dulden

A

Een eigenaar staat toe dat een ander zijn tuinpad gebruikt.

56
Q

Niet-doen

A

Concurrentiebeding

57
Q

Objectief recht

A

De rechtsregels die we onder andere in wetten en verdragen vinden vormen samen het objectieve recht. (Grote geheel regels)

58
Q

Subjectief recht

A

De rechten en bevoegdheden die mensen aan dit objectieve recht ontlenen. (De individuele rechten die een persoon heeft op basis van het objectieve recht)

59
Q

Internationaal verdrag

A

Een afspraak tussen verschillende landen.

60
Q

Overheidsorganen wetgevende bevoegdheden

A
  • de regering
  • het provinciebestuur
  • het gemeentebestuur
  • het bestuur van het waterschap
  • minister
  • provinciale staat
  • gemeenteraad
61
Q

De wet

A

Een overheidsregel met algemene werking, ook een besluit afkomstig van de regering en volksvertegenwoordiging samen.

62
Q

Staten-Generaal

A

Eerste en tweede kamer

63
Q

Regering

A

Koning en ministers

64
Q

Jurisprudentie

A

Een verzameling van alle rechterlijke uit spraak die onze rechters in de loop van de jaren hebben gedaan.

65
Q

De gewoonte

A

Ongeschreven, staat niet in de wet.
Voorbeeld: bij de veehandel is 3x op de handslagen een akkoord op de overeenkomst. Het moet gaan om een gebruik dat echt is ingeburgerd en dat betrokken als recht wordt ervaren.

66
Q

Rechtelijke macht

A

Bestaat uit rechters en uit leden die niet met rechtspraak zijn belast. De niet rechtsprekende leden van de rechterlijke macht zijn de leden van het openbaar ministerie; officier van justitie; advocaten-generaal en procureurs-generaal

67
Q

De organisatie van de rechtspraak

A

Rechtbank: eerste toegang tot de rechtspraak
Bestuurskamer: kunnen burgers en bedrijven naartoe als zij het niet eens zijn met het besluit van bestuursorgaan
Strafkamer van rechtbank: behandeld strafzaken tegen verdachte
Civiele kamer: zaken behandeld vanuit burgelijke recht
Kamer voor kanton zaken: de relatief kleine strafzaken en civiele zaken. Vorderingen tot € 25.000.
Gerechtshof: hoge beroepsorgaan voor civiele en strafrechtelijke uitspraken van de rechtbanken
Hoge Raad: de cassatierechtspraak
Raad voor de rechtspraak: vormt de schakel tussen de minister van Justitie en de gerechten

68
Q

Kenmerken van de rechtspraak

A

De openbaarheid van de zitting en de uitspraak, de verplichte motivering van rechterlijke uitspraken, de mogelijkheden van hoger beroep en cassatie, en hoor en wederhoor

69
Q

Motivering

A

De rechter moet zijn uitspraken deugdelijk motiveren. Art. 121 GW

70
Q

Hoger beroep en cassatie

A

Hoger beroep is altijd mogelijk. Het bestreden vonnis wordt dan in stand gelaten of vernietigd.

71
Q

Hoor en wederhoor

A

Een rechter wijst doorgaans geen vonnis voordat alle rechtstreeks betrokken partijen in de gelegenheid zijn gesteld zijn visie op de zaak te geven.

72
Q

Benoeming voor t’ leven

A

Artikel 117 lid 1 Stelt dat rechters voor het leven worden benoemd. Zij kunnen worden geschorst/ontslagen door hoge Raad en dus niet door de regering of door de volksvertegenwoordiger.
Uitzondering: rechter van 70 jaar, wordt door de regering eervol ontslagen. Zelf ontslag indienen mag ook.

73
Q

Controle door hoge beroep en cassatie

A

Een hogere rechter bekijkt en controleert opnieuw en doet een nieuwe uitspraak op de rechtspraak. Bovendien speelt deel van het werk van rechter zich af in het openbaar. Daar geldt alle terechtzittingen openbaar.
-Wangedrag van rechters kan leiden tot schorsing of ontslag door hoge Raad

74
Q

Rechtbank

A

Is in het bestuursrecht, in het strafrecht en in het burgerlijk recht de eerste toegang tot de rechtspraak.

75
Q

Bestuurskamer

A

Bij de bestuurskamer van de rechtbank kunnen burgers en bedrijven terecht die het niet eens zijn met een besluit van het bestuursorgaan. Zoals: burgemeesters en wethouders, die bijvoorbeeld te horen krijgt dat zijn uitkering wordt ingetrokken.

76
Q

Strafkamer van de rechtbank

A

Behandeld strafzaken tegen verdachten.

77
Q

Civiele kamer

A

Worden zaken behandeld uit het burgerlijk recht, bijvoorbeeld: een verkoper die zijn geld niet krijgt. Hierbij hoort ook de familie kamer.

78
Q

Kamer voor kanton zaken (kantonrechter)

A

Behandel de relatief kleine strafzaken en civiele zaken.

79
Q

De gerechtshoven

A
  1. Gerechtshof Amsterdam
  2. Arnhem-Leeuwarden
  3. Den Haag
  4. ‘S-Hertogenbosch
80
Q

In cassatie gaan

A

In hoger beroep gaan. Het is alleen mogelijk wegens verzuim van voor mij een schending van het recht. Art. 79 Wet Ro

81
Q

Raad voor de rechtspraak

A

Dit college vormt de schakel tussen de ministers van justitie en de gerechten. De raad bemoeit zich niet met de inhoud van de rechtspraak, maar met de organisatie daarvan.

82
Q

Bestuurlijke rechtspraak

A

Gaat om de geschillen tussen overheid en burger. De burgers, bedrijven of instellingen zijn de partijen die bezwaar maken tegen een beslissing van de overheid en het bestuursorgaan die de beslissing heeft genomen.
Een conflict wordt een bestuursgeschil genoemd. Zoals het intrekken van een vergunning. Het is geregeld in de Awb.

83
Q

Rechtsvinding

A

Het recht toepassen op een concreet geval. Als de wet duidelijk is kan het proces van rechtsvinding kort zijn. Het bestaat dan alleen uit het zoeken en toepassen van wetsartikelen die op het geschil van toepassing zijn. Als het proces van rechtsvinding ingewikkeld is, dan wordt het werd uitgelegd door de rechter.
Duidelijk= kort: zoeken en toepassen van de juiste wetsartikelen.
Onduidelijk= ingewikkelder, de rechter moet de wet uitleggen ‘interpreteren’

84
Q

De ontwikkeling van de bestuurstaak

A

De bestuurstaken worden gezien als het nemen van besluiten voor individuele gevallen of voor concrete zaken. Taak van de overheid die zich richt op het ordenen van de samenleving (uitkeringen, wijzigen bestemmingsplannen etc.) (Maar ook het geven van onderwijs)

85
Q

De algemene wet bestuursrecht (Awb)

A

De Awb Heeft er voor gezorgd dat praktisch op het gehele terrein van het bestuursrecht met dezelfde termijnen, procedures en begrippen wordt gewerkt. Wie wil weten welke regels er gelden voor een aanvraag, of voor het besluit dat het bestuursorgaan op de aanvraag neemt, of hoe er beroep kan worden ingesteld tegen een besluit kan terecht bij de Awb. Het geeft normen voor de wijze waarop de overheid haar bestuurstaak moet uitoefenen.

86
Q

Er zijn 3 soorten bestuursorganen

A

-Organen van publiekrechtelijke rechtspersonen (gemeente, provincie, rijk)
-Andere personen of colleges bekleed met openbaar gezag. (Garagehouder die bevoegd is om APK-keuring uit te voeren)
-Zelfstandige bestuursorganen. (KvK, UWV, DUO)

87
Q

Rechtspersoon

A

Is een organisatie die zelfstandig aan het rechtsverkeer deelneemt.

88
Q

Een publiekrechtelijke rechtspersoon

A

Is door de wet opgericht om een deel van de overheidstaak te verrichten, zoals gemeente, provincie, rijk, staat en waterschap.

89
Q

Zelfstandig bestuursorgaan

A

Zbo, zzp’er die door de wet is geroepen om een bestuurstaak uit te voeren.

90
Q

Personen met openbaar gezag

A

Niet bestuursorgaan die wel een deel van de bestuurstaak uitvoeren en besluiten kunnen nemen.

91
Q

Rechtspersoon als belanghebbende

A

Zij kunnen door een besluit worden geraakt in een eigen belang.
Art. 1:2 lid 3 Awb

92
Q

Individueel belang

A

Zegt iets over alleen die persoon.

93
Q

Rechtstreeks belang

A

Raakt iemand rechtstreeks. De vraag die je kan stellen is: ben je voldoende betrokken bij een besluit? Ja of nee?
Denk aan omwonenden van een kroeg die tot laat open is i.v.m. geluidsoverlast, woon je een straat verderop of vier huizen (meer impact)

94
Q

Besluit

A

Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan (dat rechten en plichten schept in de publiekrechtelijke sfeer), inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Art. 1:3 Awb

95
Q

Er zijn 2 soorten besluiten

A
  1. Beschikkingen
  2. Besluiten van algemene strekking
96
Q

Beschikking

A

Is een besluit dat zich richt op een individu, op een groep met name genoemde personen of op een concrete zaak. (Belasting aanslag, woning onbewoonbaar verklaren)
Art. 1:3 lid 2 Awb

97
Q

Besluit van algemene strekking

A

Geeft algemene regels die voor een langere tijd gelden en op meer mensen van toepassing zijn (grofvuil plaatsing, honden niet uitgelijnd uit laten). Art. 1:3 lid 2 Awb.
—> Bijvoorbeeld het verbod van het gemeentebestuur een grofvuil langs de straat te zetten of om honden niet aangelijnd uit te laten.

98
Q

Er zijn drie soorten besluiten van algemene strekking

A
  1. Algemeen verbindende voorschriften
  2. Beleidsregels
  3. Plannen
99
Q

Algemeen verbindende voorschriften

A

besluiten die algemene regels inhouden waaraan iedereen gebonden is.

100
Q

Beleidsregels

A

zijn regels die bestuursorganen maken om aan te geven hoe zij omgaan met de beleidsruimte die een wet hun biedt. Zorgen voor duidelijkheid en recht zekerheid als het bestuursorgaan een vet uitvoert en voorkomen willekeur.

101
Q

Plannen

A

een plan is een besluit dat samenhangen aanbrengt tussen verschillende onderdelen van beleid. Het plan is bedoeld als beleidsinstrument voor bestuursorganen om grip te krijgen op ingewikkelde vraagstukken.

102
Q

Zorgvuldigheidsbeginsel

A

Relevante feiten en omstandigheden bij het maken van de besluiten.

103
Q

Gelijkheidsbeginsel

A

Bestuursorgaan gehouden in gelijke gevallen gelijk behandelen.

104
Q

Geen detournement de pouvoir

A

Misbruik van bevoegdheid, bestuursorgaan mag toegekende bevoegdheid alleen gebruiken voor het doel.

105
Q

Motiveringsbeginsel

A

Legt op het bestuursorgaan de plicht om een besluit deugdelijke motiveren, zodat belanghebbende het begrijpen.

106
Q

Vertrouwensbeginsel

A

Een burger moet kunnen vertrouwen op de verwachtingen die een bestuursorgaan heeft gewekt. Het moet dan gaan om gerechtvaardigd vertrouwen.

107
Q

Gerechtvaardigd vertrouwen

A

Dat de burger redelijkerwijs af mocht gaan op de mededeling van het bestuursorgaan.
Bijvoorbeeld: als de overheid herhaaldelijk heeft aangegeven dat een vergunning zal worden verleend.

108
Q

Rechtszekerheidsbeginsel

A

Het bestuursorgaan voorzichtig om moet gaan met opgebouwde rechten van burgers.

109
Q

Evenredigheidsbeginsel

A

Er dient een redelijke verhouding te zijn tussen de nadelige gevolgen van een besluit.
Bijvoorbeeld: een definitieve sluiting van een horeca gelegenheid naar eenmalig geluidsoverlast.

110
Q

Attributie

A

Als de wet een bestuursorgaan rechtstreeks van een bestuursbevoegdheid toekent.

111
Q

Delegatie

A

Krijgt een bestuursorgaan zijn bevoegdheden niet rechtstreeks uit de wet, maar van een ander bestuursorgaan. Degene die de bevoegdheid geeft, mag deze niet meer uitoefenen.

112
Q

Mandaat

A

Mag een bestuursorgaan of een ambtenaar in naam van een ander bestuursorgaan besluit te nemen. Hij geeft het niet over, maar geeft een opdracht.

113
Q

Relativiteitseis

A

De relativiteitseis zorgt ervoor dat je alleen kunt klagen als de onrechtmatige daad direct invloed op jou heeft en niet alleen op anderen. Het kijkt naar hoe nauw de schending van de regel jouw situatie raakt.

114
Q

Rechtvaardigingsgrond

A

Als iemand iets doet wat normaal gesproken fout zou zijn (bijvoorbeeld iemand pijn doen of spullen stelen), het toch als goed kan worden beschouwd als er een goede reden voor is. Deze goede reden wordt dan een rechtvaardigingsgrond genoemd.

115
Q

Rechtvaardigingsgronden

A

-Ambtelijk bevel
-Wettelijk voorschrift
-Overmacht in de zin van noodtoestand
-Noodweer

116
Q

Zaakwaarneming

A

Bij zaakwaarneming behartigt een persoon de belangen van een ander. De kosten die de zaakwaarnemer maakt, moeten vergoed worden. Zonder een juridische verplichting. Voorbeeld: er gebeurd iets bij je buren en je gaat de belangen van hun behartigen zonder wettelijke plicht.

117
Q

Onverschuldigde betaling

A

De ene partij zonder rechtsgrond verrijkt wordt terwijl een andere schade lijdt zonder dat dit redelijk is. Er is geen juridische grond. Voorbeeld: ik heb iets besteld via marktplaats. En ik moet het overmaken en je maakt per ongeluk te veel over. Dan wordt het gezien als een goed. Er is geen rechtsgrond dus dan moet je de onverschuldigde betaling weer terug vragen. Maar het kan/hoeft niet terug betaald worden.

118
Q

Ongerechtvaardigde verrijking

A

Wanneer sprake is van een onverschuldigde betaling heeft de betaler het recht om het onverschuldigd betaald terug te eisen bij de persoon die onterecht is betaald.
Voorbeeld: per ongeluk het verkeerde huis geverfd je hebt het huis ongerechtvaardigd verrijkt. Dan moet dat huis redelijke kosten betalen.

119
Q

Onjuiste belangenafweging

A

Als de pleger van de onrechtmatige daad bij het behartigen van zijn eigen belangen onvoldoende belangen van anderen in het oog heeft gehouden.

120
Q

Gevaarzetting

A

Als iemand een gevaar voor een ander in het leven heeft geroepen terwijl hij dit met enige inspanning had kunnen voorkomen of beperken.

121
Q

Verbintenissen uit de wet

A

Verbintenissen ontstaan uit overeenkomsten die mensen met elkaar sluiten, en rechtstreeks uit de wet.

122
Q

Onrechtmatige daad

A

Het doen of nalaten in strijd met het geschreven of ongeschreven recht. (Bijvoorbeeld: een voorrangsfout)

123
Q

Wilsgebrek

A

Misbruik maken van omstandigheden, één iemand kan niet goed haar eigen wil kiezen. Het gebrekkige totstandkomen van de wil tot het sluiten van de overeenkomst, waardoor een overeenkomst vernietigbaar kan zijn.

124
Q

Dwaling

A

Wanneer er een overeenkomst tot stand is gekomen terwijl de wil voor die overeenkomst door een gebrek aan informatie verkeerd tot stand is gekomen.
(Bijvoorbeeld: verrotte fundering huis).

125
Q

Misbruik van omstandigheden

A

Misbruik maken van omstandigheden, één iemand kan niet goed haar eigen wil kiezen vanwege een omstandigheid, bijvoorbeeld: dementie

126
Q

Bedrog

A

Bedrog is aanwezig wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijke daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijgen verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep.

127
Q

Bedreiging

A

Iemand dwingen om hun wil aan te passen.

128
Q

Wilsontbreken

A

Bij wilsontbreken is er geheel geen wil tot het sluiten van een overeenkomst. Dit kan bijvoorbeeld spelen in het geval dat een overeenkomst tot stand komt onder invloed van een geestelijke stoornis.

129
Q

Handhaving

A

Houden van toezicht op de naleving van gestelde voorschriften en/of bepalingen en/of voorwaarden door controle en het toepassen van bestuurlijke, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke middelen.

130
Q

Materieel recht bestaat uit 2 delen

A
  • het algemeen deel (algemene bepalingen)
  • het bijzondere deel (strafbepalingen) verboden gedragingen met maximumstraf erbij, zoals: moord, verkrachting en vernieling
131
Q

Blote rechtsfeiten

A

Waarop de mens geen rechtstreekse invloed heeft zoals: geboorte, overlijden

132
Q

Menselijke handelingen

A

Alle andere rechtsfeiten (eenzijdig, meerzijdig)

133
Q

Rechtshandeling

A

Een handeling die iemand uitvoert met de bedoeling een bepaald rechtsgevolg tot stand te brengen.

134
Q

Eenzijdige rechtshandeling

A

Een rechtshandeling die in het leven is geroepen door 1 persoon

135
Q

Meerzijdige rechtshandeling

A

Rechtshandeling waarvoor instemming van een wederpartij is vereist. Zoals: overeenkomsten

136
Q

Feitelijke handelingen

A

Er ontstaan onbedoeld rechten en plichten. Zoals: bij een auto parkeren de lak beschadigen. Jij moet dan als rechten en plichten dat vergoeden en laten maken.