Inleiding Tot De Taalkunde Flashcards

0
Q

De fonologische regel (syn+def)

A

= final devoicing= op het einde (vh woord) wordt de stel verwaarloosd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Fonologie

A

Hoe we de woorden uitspreken in verschillende talen

Bv b d g v z worden verstemloosd aan het einde ve zin in Nederlands

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat gebeurd er bij een stemhebbende medeklinker?

A

De stembanden trillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Fonetiek

A

Het bestuderen van de klank zelf

Bv wrijving hoeveel fonemen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Grammatica

A

Leer vh systeem ve taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Semantiek

A

Betekenisleer (eponiem, geoniem, pars pro toto,…)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke 2 aspecten onderscheiden we in de fonetiek?

A
  • Fysisch aspect (betreffende de fysica, praten veroorzaakt trilling)
  • Fysiologisch aspect (lichamelijk, praten gebeurd met ons articulatorisch systeem -> tong, mond, tanden, gehemelte)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Zijn fonemen universeel?

A

Nee, wanneer we onze moedertaal verwerven, leren we een bepaald aantal klanken als een foneem aan. Al deze fonemen zijn degene die wij kennen, maar er zijn er nog veel meer in andere talen (bv. Een Italiaan die hotel uitspreekt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Synoniem gehemelte

A

Palatum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Grafeem

A

Geschreven teken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoeveel grafemen en fonemen in kabeljauw?

A

9 grafemen

8 fonemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Foneem (def)

A

De kleinst betekenisonderscheidende klankeenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Pragmatiek

A

De studie vd relatie tussen taaluitdrukkingen en de inhoud
Bv brrr het is hier koud
–> letterlijk
–> zet de verwarming aan?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het verschil tussen een klank en een foneem

A

Een klank kunnen we met de mond produceren

Een foneem betekent iets/heeft een functie in een taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Twee soorten woorden in semantiek

A

Eponiem: woord dat verwijst naar een eigennaam
Geoniem: woord dat verwijst naar een regio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Syntaxis

A

Houdt zich bezig met de opbouw van zinnen (ond, pv, lv)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Morfologie + morfeem

A
De studie van de woordvorming
Morfeem= het kleinste betekenisvolle taalelement 
Bv ongezellig
On-gezellig
On = gebonden morfeem
Gezellig = vrij morfeem
17
Q

Lexicografie

A

Het samenstellen v woordenboeken

18
Q

Zelfstandig ww

A

Ww met een echte betekenis

19
Q

Twee soorten morfemen

A

Gebonden: kan niet zelfstandig voorkomen
Vrij: kan zelfstandig voorkomen

20
Q

Sociolinguïstiek

A

Linguïstiek die zich bezighoudt met het verband tussen taal, cultuur en maatschappij
Bv hypotese over wrm vrouwer netter zouden praten

21
Q

De grammatica bestaat uit

A

Syntaxis en morfologie

22
Q

Psycholinguïstiek

A

Linguïstiek die zich bezighoudt met de psychologische processen by het aanleren en gebruiken ve taal
Bv: psycholinguïstisch experiment met meertalige en eentaligen

23
Q

Wat was het psycholinguïstisch experiment?

A

Tussen meertaligen en eentaligen die de blauw elementen naar de blauwe container moesten brengen of de cirkels naar de cirkels,…
–> meertaligen doen het beter, want ze moeten contant hun taal aanpassen aan de omgeving dus ze zijn het heel gewoon om iets anders (de andere taal) uit te schakelen

24
Q

Vertaalkunde

A

Studie en theorie vh vertalen

25
Q

Brontaal

A

De taal van waaruit je vertaalt

26
Q

Doeltaal

A

De taal waarnaar je vertaalt

27
Q

Contrastief

A

Comparatief

28
Q

Vertalen

A

Een boodschap vd ene taal overbrengen naar de andere

29
Q

Tolken

A

Gesproken vertalen

30
Q

Valse vrienden

A

Woorden die op elkaar lijken, maar een andere betekenis hebben
Bv bord = tafel
Slett = vlakte

31
Q

Taalfilosofie

A

Filosofie die zich bezighoudt met filosofische problemen, die door de taal worden opgeroepen

32
Q

Comparatieve linguïstiek

A

Vergelijkende studie v talen in verschillende aspecten

33
Q

Welke groepen heb je in de europese talen?

A
Indo - europese talen bestaan uit:  
- Romaanse talen (portugees,       
   spaans, latijn en italiaans)
- Germaanse talen:
         • west-germaanse talen         
           (nederlands, duits, engels)
         • noord-germaanse talen   
           (noors, deens, zweeds)
- sanskriet en perzisch (geen vaste groep)

Finoegrische talen (fins, ests, hongaars)

Baskisch (isolaattaal -> geen enkele verwante taal)

34
Q

Nieuwe taal

A
Esperanto 
Uitgevonden taal (project zodat iedereen dit zou leren en met elkaar kon praten)
35
Q

Computerlinguïstiek

A

Linguïstiek die zich bezighoudt met de analyse v taal met computers

36
Q

Neurolinguïstiek

A

De wetenschap die zich bezighoudt met de relatie tussen taal en het brein

37
Q

2 soorten spraakverwarring

A
  • incidentieel (komt soms voor -> wat meeste mensen hebben)

- structureel (komt voortdurend voor)

38
Q

Synoniem afasie

A

Taalgebrek

39
Q

Verschillende soorten problemen van afasiepatiënten

A
  • grammatica (geen zinnen kunnen vormen)
  • vinden v woorden
  • klankvolgorde
40
Q

Het therapieprogramma algemeen principe en vb

A

Nadruk ligt op het gebruik van het ww in zinsverbanden (de man is aan het…)

59
Q

ə

A

Sjwa, van hebreeuws -> doffe e