inleiding - latijnse termen Flashcards
veelvoorkomende latijnse termen in de osteologie
ala (alae, alae)
uitstekend of vleugelvormige structuur
angulus (anguli, anguli)
hoek
arcus (arcus)
boog, wervelvormig
caput (capitis, capita)
kop, hoofd
(capitaal)
circumferentie
omvang, omtrek van een structuur
collum (colli, colla)
hals
corpus (corporis, copora)
lichaam, hoofddeel of schat van een bot
concaaf
hol, oppervlak dat naar binnen is gebogen
(itt convex/bol)
condylus (condyli)
gewrichtsknobbel, afgeronde uitstulping aan het uiteinde van een bot, betrokken bij de vorming ve gewricht
convex
bol, naar buiten gebogen
(itt concaaf/hol)
crista (cristae)
spitse rand, kam
(crête)
eminentia (eminentiae)
verhevenheid, uitsteeksel
epiphysis (epiphysium, epiphyses)
uiteinde van een pijpbeen/lang been
extremitas (extremitatis, extremitates)
uiterste punt, uiteinde van een structuur
facies (faciei, facies)
aanzicht, vlak, zijde
facies articularis
gewrichtsvlak dat articuleert met een ander gewrichtsvlak,
is oorspronkelijk met kraakbeen bedekt (niet meer aanwezig op de botten)