Immunolgie Flashcards

1
Q

hemoglobines

A

antistoffen/antilichamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

RAG

A

recombination-activating gene, involved with splicing and cutting. Same as DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

MHC molecule

A

Major histocompatibility complex molecule, het codeert voor eiwitten die zich aan het oppervlak vd cel bevinden. Bv voor het herkennen van eigen en niet-eigen stoffen in het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Tlymfocyten/Tcellen

A

Herkennen en binden antigenen. Hebben vers. rollen in het adaptieve immuunsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

TCR

A

T-cell receptor, anitgenreceptoren, geproduceerd bij somatische cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

MHC

A

major histocompatibility complex, chromosome region waar de genes liggen die coderen voor MHC moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Polymorphism

A

Wanneer er veel varianten zijn van iets (vormen), MHC genen hebben dit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

HLA complex

A

Human leukocyte antigen complex (HLA region), on chromosome 6, onderscheid de MHC van andere complexen, bestaat uit 200 genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leukocyten

A

witte bloedlichaampjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Allotype

A

Het eiwit dat gecodeerd is vanuit het allel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Isoform

A

de term de gebruikt wordt voor een bepaald MHC-eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Oligomorphic

A

Er zijn maar een paar vormen van, niet veel zoals bij polymorphic

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Monomorphic

A

Er is maar 1 (of iig heel weinig) vormen van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Thymus

A

Orgaan in de borstkas vlak boven het hart, het is vooral aftoef bij kinderen en pubers, daarna verschrompeld het, het produceert nuttige Tcellen, alleen via het bloed kunnen de thymocyten en de Tcellen erbij en er vanaf komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Tcellen

A

Thymus-dependent lymphocytes, T lymfocyten, onderdeel van de apatieve specifieke afweer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

T cel precursor

A

de twee soorten (alphabeta en gammedelta) ontwikkelen hier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Thymocyten

A

onvolwassen Tcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Thymic stroma

A

Hierin zitten de thymocyten, het is een netwerk van epitheelcellen, ze vormen samen een netwerk om elkaar heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Ectoderm

A

Het buitenste van een embryo

20
Q

Cortex

A

Buitenste laag van den hersenen

21
Q

Thymic anlage

A

De twee epitheelcelsoorten (ectodermal en endodermal cellen) vormen deze epitheellaag van de thymus

22
Q

Medulla

A

Verbindt de hersenen met het ruggenmerg, het is beenmerg

23
Q

Involution of the thymus

A

Het veranderen van de thymus in vetcellen

24
Q

Immunosenescence

A

Het proces waarbij met de leeftijd de immunocompetence afneemt, de immuunrespons wordt dus minder

25
Q

Positive selection

A

het feit dat maar een hele kleine groep van dubblepositieve thymocyten receptoren heeft dat eigen stoffen kan herkennen, deze groep wordt in de thymus herkent en zal verder ontwikkelen, het zal de meerderheid verlaten door middel van apoptose. Dit proces vindt plaats in de thymus

26
Q

Autoimmune regulator

A

Een transcriptiefactor die ervoor zorgt dat genen worde getranscribeert die coderen voor weefsel specifieke eiwitten

27
Q

Degradatie DNA

A

Het afbreken van nucleotiden

28
Q

Antigen processing

A

Het proces waarbij TCR wordt gemaakt door de degradatie van pathogenen en hun producten

29
Q

Antigen presentation

A

Het proces waarbij een pathogeen in de cel geknipt wordt, een stukje bind aan de MHC, dit gaat naar het oppervlak en presenteert het aan de buitenwereld, een TC herkent het door middel van zijn TCR en het bindt

30
Q

MHC 1

A

Nemen intracellulaire pathogenen, van ER direct naar oppervlak met het stukje pathogeen

31
Q

MHC 2

A

Nemen extracellulaire pathogenen, van endosomal vesicles naar lysosomen naar oppervlak

32
Q

Cytotoxische Tcel

A

Het herkent het MHC 1 complex, beschermt tegen virusinfecties en expresses CD8 op het oppervlak, het kilt vooral

33
Q

Helper Tcel

A

Het herkent het MHC 2 complex, beschermt tegen bacteriën en heeft CD4 op het oppervlak

34
Q

Tcel co-reporters

A

CD8 en CD4, binden aan het complex tegelijk met de TCR zodat het herkent kan worden

35
Q

Cytosol

A

Cytoplasma

36
Q

ERAD

A

Endoplasmic Reticulum/associated protein Degradation, Het proces waarbij verkeerd gevouwen zelf-eiwitten worden herkent en getransporteerd naar het cytoplasma voor digestie door proteasomen

37
Q

Proteasomen

A

Een verkeerd eiwit gelabeld door uniquitine dat eraan gebonden is, het maakt eiwitten, er zijn twee soorten constitutief en immunoproteasoom

38
Q

IFN-gamma

A

Type 2 interferon, wordt uitgescheden door een cytokine die is uitgescheden door NK-cellen die binnenkomen als een weefsel is geïnfecteerd en stimuleren de productie van een cap genaamd PA28

39
Q

TAP

A

Tranporter associated with anitgen processing, het eiwit in het membraan dat het actieve proces waarbij peptiden (geproduceerd bij een proteasoom) het membraan moet doorsteken mogelijk maakt, het is een hetero dimeer van TAP1 en TAP2, het transporteert peptiden die gebonden zijn aan MHC1 (deze zijn hydrofoob), TAP hydrolyseert ATP, de genen van TAP1 en TAP2 zijn in MHC

40
Q

Bare lymfocyte syndrome type 1/ MHC class 1 deficiency

A

TAP werkt niet bij deze afwijking en peptiden worden dus niet geleverd aan het ER, deze patienten hebben dus maar minder dan 1% van de normale hoeveelheid van MHC1

41
Q

ERAP

A

Deze aminopeptidasen maken aminozuurketens korter zodat ze passen in de MHC complexen

42
Q

Proffesional anitgen presenting cells

A

De 3 celtype (macrofagen, dendritische en Bcellen, die expressed worden door MHC2) die antigenen presenteren aan CD4 Tcellen

43
Q

Invariant chain (Ii)

A

alpha en beta ketens van een heterotrimetic complex, het houdt MHC2 alpha en beta dimeren tegen om te binden aan het ER en houdt ze in een stabiele conformatie totdat ze weer een antigen vinden

44
Q

Endosomen

A

endocutische vesicels

45
Q

Dendritische cellen

A

Transporteren pathogenen en hun antigenen van de infectie naar de Tcellen in een lymfoide orgaan