ICP begrippen Flashcards

1
Q

Term

A

Definitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Empirisme

A

Alle kennis komt voort uit ervaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Nativisme

A

Kennis is aangeboren en niet afhankelijk van ervaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Introspectie

A

Het naar binnen kijken om je eigen gedachten en gevoelens te analyseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Behaviorisme

A

Alle gedrag wordt aangeleerd door interacties met de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gestaltpsychologie

A

De geest is meer dan de som van zijn delen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Dualisme

A

De geest en het lichaam zijn twee aparte entiteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Neuron

A

Een cel die signalen ontvangt en doorstuurt via elektromechanische activiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Dendrieten

A

Ontvangen signalen van andere neuronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Axon

A

Stuurt signalen door naar andere neuronen via synapsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Thalamus

A

Schakelpunt voor sensorische informatie naar de hersenschors.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Cerebellum

A

Reguleert coördinatie, precisie en timing van bewegingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Cerebrum

A

Het grootste deel van de hersenen, verantwoordelijk voor complexe cognitie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Frontale kwab

A

Regelt motorische functies en hogere orde processen zoals planning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Pariëtale kwab

A

Verwerkt ruimtelijke informatie en controleert aandacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Occipitale kwab

A

Bevat de primaire visuele gebieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Temporale kwab

A

Verwerkt geluiden, taal en geheugen via de hippocampus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

EEG

A

Meet elektrische activiteit in de hersenen via elektrodes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

MEG

A

Meet magnetische velden veroorzaakt door hersenactiviteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

PET

A

Meet hersenactiviteit door gebruik van radioactieve tracers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

fMRI

A

Meet hersenactiviteit door zuurstofrijk bloed in kaart te brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Perceptie

A

Het proces van het organiseren en begrijpen van zintuiglijke informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Fotoreceptoren

A

Staafjes en kegeltjes in het oog die licht omzetten in neurale signalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Optisch chiasma

A

Het punt waar visuele informatie uit beide ogen kruist naar de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Ventrale baan
Het 'wat'-pad, verantwoordelijk voor objectherkenning.
26
Dorsale baan
Het 'waar'-pad, verantwoordelijk voor ruimtelijke verwerking.
27
Gestaltprincipes
Regels waarmee we visuele elementen groeperen, zoals nabijheid en gelijkenis.
28
Template matching
Objectherkenning door vergelijking met opgeslagen patronen.
29
Feature analysis
Objectherkenning op basis van elementaire kenmerken.
30
Top-down verwerking
Gebruik van eerdere kennis en verwachtingen om waarneming te beïnvloeden.
31
Bottom-up verwerking
Verwerking gebaseerd op ruwe zintuiglijke input.
32
Exogene aandacht
Onbewuste aandacht gestuurd door externe prikkels.
33
Endogene aandacht
Bewuste aandacht gericht op een doel.
34
Binding problem
Het proces waarbij de hersenen kenmerken zoals kleur en vorm combineren.
35
Executieve controle
Hogere orde cognitieve processen zoals planning en inhibitie.
36
Werkgeheugen
Kortdurend geheugen dat informatie actief verwerkt.
37
Langetermijngeheugen
Slaat informatie op voor langere tijd.
38
Mentale representatie
Interne weergave van kennis in de hersenen.
39
Probleemoplossing
Het cognitieve proces om een oplossing voor een probleem te vinden.
40
Bayesiaanse inferentie
Het updaten van waarschijnlijkheden op basis van nieuwe informatie.
41
Besluitvorming
Het proces van het kiezen tussen verschillende opties.
42
Framing effect
Keuzegedrag beïnvloed door hoe informatie gepresenteerd wordt.
43
Reinforcement learning
Leren door beloning en straf om gedrag te optimaliseren.
44
Speltheorie
De studie van strategische interacties tussen spelers.
45
Nash-evenwicht
Een situatie waarin geen speler voordeel haalt uit een unilaterale verandering.
46
Fovea
Centraal deel van het netvlies met de hoogste concentratie kegeltjes voor scherpe waarneming.
47
Oogzenuw
Brengt visuele informatie van het netvlies naar de hersenen.
48
Hypercolumns
Gebieden in de visuele cortex die gevoelig zijn voor specifieke kenmerken van stimuli.
49
Feature maps
Representaties van visuele kenmerken zoals kleur en vorm.
50
Primal sketch
Een 2D-schets van de belangrijkste aspecten van een beeld.
51
Textuurgradiënt
Diepteaanwijzing waarbij objecten verder weg dichter bij elkaar lijken te liggen.
52
Stereopsis
Diepteaanwijzing gebaseerd op het verschil tussen de beelden van beide ogen.
53
Bewegingsparallax
Diepteaanwijzing waarbij objecten verder weg langzamer lijken te bewegen.
54
2½D sketch
Representatie waarin visuele kenmerken relatief aan de observator worden geplaatst.
55
Dempingstheorie
Theorie van auditieve aandacht waarbij irrelevante informatie wordt verzwakt, maar niet volledig weggefilterd.
56
Dichotic listening
Techniek waarbij verschillende audiosignalen aan elk oor worden aangeboden.
57
Pop-out effect
Snelle detectie van een object op basis van een onderscheidend kenmerk.
58
Inattentional blindness
Niet opmerken van opvallende gebeurtenissen door selectieve aandacht.
59
Kenmerk integratie theorie
Stelt dat aandacht nodig is om kenmerken van een object te binden.
60
Stroop taak
Taak waarbij interferentie tussen het lezen van woorden en kleurbenoeming wordt gemeten.
61
Mentale rotatie
Het mentaal draaien van een object om overeenkomsten te herkennen.
62
Scannen van een figuur
Het visueel of verbaal verwerken van een figuur met interferentie-effecten.
63
Cognitieve kaarten
Mentale representatie van ruimtelijke structuren en omgevingen.
64
Embodied cognition
De betekenis van concepten is gekoppeld aan perceptie en actie.
65
Semantische netwerken
Concepten zijn hiërarchisch geordend in netwerken van betekenisrelaties.