HSTK 5 + 12 Flashcards

1
Q

noem een test voor de status van mentale flexibiliteit?

A

trail making test

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke verdeling maakt Jackson bij het herstel van hersenletsel?

A

negatief: functie krijt
positief: leren omgaan met verloren functies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe onderscheid Goldstein hersenherstel?

A

direct = verandering en indirect = omgang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is malaadaptief?

A

dingen vermijden i.p.v. ermee leren omgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke 2 hersenherstel stromingen zijn er?

A

restructuratieve en de compensatoire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het Kennard princiepe?

A

kinderschade herstelt beter dan volwassenen door de plasticiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is double hazard?

A

een kind loop juist meer gevaar voor blijvend letsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de reden van double hazard? en dit wordt ook wel .. genoemd?

A

later zie je pas mogelijke stoornissen. growing in too deficit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Volgens MRI onderzoek kan geheugen constant verbreden. onder welke doelgroepwerd dit aangetoond?

A

taxichauffeurs in NY

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De … kan nieuwe neuronen aanmaken?

A

hippocampus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de resitutieve reconnectie?

A

nieuwe verbindingen direct na hersenletsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe kan het volgens Murre dat het stimuleren van de functies na hersenletsel kunnen helpen? alleen bij klein letsel

A

dat de sleutelvariabelen van de stimulans aansluiten bij de aansturing in het brein zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bij gerichte stimulatie is …. betrokken en is de …. van belang?

A

bottum - up en juiste timing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is belangrijk bij het revalideren?

A

uitvinden wat de patiënt nog kan leren, welke hersengebieden aan de functies zijn gekoppeld en de omgevingfactoren ook bij worden betrokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is nodig voor het leggen van verbanden?

A

gedragsverandering moet permanent en constiteit bevatten aka operante conditionering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is er nog meer belangrijk?

A

herhaling constant mapping geen varried mapping + feedback

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Leren = …

A

geheugen + toepassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waarom is de context belangrijk? Vorm van strategie?

A

omdat de stimuli hieruit voortkomt en de key tot verandering is. State dependent learning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

het generaliserend aanleren is nodig voor variablky practice voor alle situaties

A

aka LA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waar staat ICIDH voor?

A

international Classification of impairments disabilities en handicaps

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe sorteerde de ICIDH?

A

op stoornissen, handicaps, en disabilities ( hierarchisch opvatten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

vanuit ICIDH is stroonis op…… beperking op …… handicaps op. …….

A

bepaald deel
persoonsniveau
maatschappelijk niveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het verschil met ICIDH en haar opvolger ICF?

A

ICF laat componenten van gezondheid los en schrijft in positieve termen( body, activiteiten en participatie) en er wordt ook naar de omgeving gekeken en naar andere factoren voor een aansluitend plan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat houdt de leermethode van Schutz in?

A

hoe minder zelfstandige actie hoe meer structuurin deomgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

ADL toepassen voor ,,,, en s-r stimulus voor met … en …..

A

nieuwe omgeving, instrumentele koppeling voor stimulus en respons en operante conditionering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke 2 herstelniveaus zijn er binnen neuro revalidatie?

A

psychologisch en neurlogisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke 2 modellen voor de niveaus binnen revalidatie?

A

restauratief: trainging gericht op de herstel d.m.v. herhaling gericht op het ICF model zodat het in elke situatie kan worden toegepast
compensatoir: vooral helpen met de gevolgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke methode wordt er bij restrauratiefe revalidatie gebruikt?

A

functietraining repeated aproach door functie te herhalen constant ook wel mental boulding genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke methode wordt bij compensatoire manier gebruikt? Welke methode als de EF nog goed werken?

A

vaardighedentraining om andere vaardigheden aan te leen. strategietraining = top-down

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe werkt strategiedtraining?

A

zelf doelen leren stellen top - down in verschillende situaties leren toepassen omgaan met tijdsdruk bijvoorbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke soorten neuropsychologische revalidatie zijn er?

A

psychosociaal, gedragsmatig emotioneel cognitief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke soorten interventies voor neuro revalidatie?

A

psychoeducatie en omgevingaanpassingen

of neuropsychotherapie en voor ernstige gedragsprobelemen is er gedragsmodificatie

33
Q

HSTK 12

A

zzz

34
Q

Waarom hebben kennis nodig van motorische sturing omdat?

A

interpretatie van gedrag en functioneren

35
Q

hieracrische volgorde van beweging laag naar hoog

A

reflex - auto beweging - willekeurig

36
Q

hieracrische volgorde van neuroatumoatisch laag naar hoog

A

neruonenruggenmerg - hersenstamkernen - cerebrale cortex

37
Q

Er zijn parele banen die direct/indirect werken van ruggenmerg naar de cerebrale cortex

A

direct

38
Q

Wat betekent wanneer spieren agonist zijn en antagonist?

A

agonist = samentrekken antagonist = rekken

39
Q

Wat ontvangen spieren?

A

motoreuronen vanaf het Ruggenmerg

40
Q

Waar gaan motorneuronen heen en welke info bevatten ze?

A

info voor spier vanuit spier
van spier naar ruggenmerg
van spier naar Cerebrale Cortex

41
Q

Welke 3 onderdelen spelen een belangrijkerol in de herstenstam bij de beweging?

A

de recto, vestibuo, testo spinale die in de kernen ontstaan en het lichaam in beide richtingen sturen via interneuronen

42
Q

Regel: hoe kleiner de bewegin, hoe …. zenuwemen

A

meer

43
Q

60 procent van de corticospinale projecties bestaan vooral …..

A

uit kleine bewegingen

44
Q

twee soorten projecties:

A

corticospinale: is voor grote aanstruing vooral contralateraal aan het einde van het ruggenmerg
motorneuronen: cortivometoneurale zenuwbanen voor kleine aansturing vooral armen en romp

45
Q

295 lezen

A

done

46
Q

Waarom zijn distale bewegingen als de vingers minder kwetsbaar voor letsel dan directlateraal e bewegingszenuwen?

A

omdat 1 baan kwetsbaarder is dan meerdere

47
Q

Wat is belangrijk bij bewegingen?

A

weten waar de bewegingen in de hersen gerepresenteerd worden

en via sensorische info inschatten hoe we moeten bewegen

48
Q

wat vertelt propriocepsis?

A

info over je body stand dmv gewrichten

49
Q

Spiegelneuronen staan gekoppeld aan posterieure pariëtale cortex. Welk bewijs is er voor koppeling tussen spiegelneuronen en empathie en sociale cognitie?

A

Broca bewijst het door spiegelneuronen wat ook verbonden is met aanraking. somatosensorische gebieden zorgen voor begrip voor mekaar.

50
Q

Forward models dienen voor?

A

voorspelling op basis van motorisch systeem om onderscheidt te maken voor onbewuste en bedachte bewegingen

51
Q

wat wordt gebruikt bij forward models?

A

efference copy = dit wordt vergeleken met een ander motorporgramma kopie om zo bewegingsinformatie over te nemen en onderscheitd te maken in eigen en omliggende stimuli

52
Q

Wanneer spreek je van Agency( toekennen van aanraking)?

A

als bij een stoornis ook get forwardmechanisme is verstoord

53
Q

Wat is er aan de hand bij DCD?

A

lastig bewegingen bij te stellen en de planningen van bewegingen

54
Q

Hoe kan je achterhalen hoe iemand plant en of het efficiënte is?

A

door invarianten in de bewegingsuitvoering te zoeken. hierbij worden ook manipulaties in de taak gestopt en dit later vergeleken

55
Q

Wat is End -state comfort?

A

1ste het einde en dan het begin plannen

56
Q

Wat is motor imgaing?

A

inbeelden van een actie waardoor bepaalde functiedelen worden geactiveerd

57
Q

Wat is fiths law?

A

je doet er lange rover een klein voorwerp aan te wijzen in vergelijking tot een groot object

58
Q

Er zijn veel visuomotorische banen binnen het bewegingssysteem voor verschillende functies. Sensorische info moet aan … worden gekoppeld

A

motorisch systeem

59
Q

lees 301

A

doen

60
Q

De ventrale route is vooral betrokken bij ….

A

controle van bewegingen en semantische kennis over het doelvoorwerp

61
Q

Wat is een lichaamsschema?

A

representatie van lichaam voor aansturing. voor een bewuste kijk op het lichaam

62
Q

welke gebieden zijn er bij het lichaamsbeeld betrokken?

A

pariëtaal en premotorische gebieden

63
Q

Wat geeft aan dat het lichaamsbeeld steeds word bijgewerkt door bottum-up info?

A

vibrotactiele illusie = ruberen hand

64
Q

Wat is CP?

A

cerebrale parese is stoornis met probleem van dagelijkse bezigheden en begint vaak door problemen bij de geboorte, bevat vaak spierafwijkingen en is als vroeg aan een kind te zien. vooral unilateraal

65
Q

Wat komt er voor bij CP bilateraal?

A

diplegie en tretaprese

66
Q

Wat doet de GMFCS?

A

classificeert kids op wat ze kunnen bewegen

67
Q

Wat gaat er mis bij DCD?

A

onhandig handelen zonder een neuroafwijking

68
Q

Wat is een test voor kids om het bewegen te bekijken?

A

movement ABC voor motorische problemen

69
Q

probeel bij apraxie?

A

moeite bewegen op commando( links of rechts witte stof en basale ganglia

70
Q

waar gaat apraxie vaak mee samen?

A

spatiële processen en afasie

71
Q

welke vormen apraxie onderscheidt Liepmann?

A

ideomotorische en ideationele(rustig apraxie

72
Q

Wat gaat er mis bij ideomotorische apraxie?

A

representatie is intact en kan motorgebieden bereiken maar zijn afwijkingen in snelheid en kan herkenningscentrum niet gebruiken

73
Q

308 lezen en 310

A

doen

74
Q

Er is ook een directe route waarmee je kan … maar niet….

A

imiteren herkennen

75
Q

2 onderdelen van actiepresentaties

A

structuur van voorwerp en functie vooral bij apraxie een probleem

76
Q

Rechts een leasie is probleem imitatie en voor links is ?

A

categoriseren

77
Q

probleem bij balint syndroom

A

moeite met visuele doelen

78
Q

AHS = en is moeite met

A

alsof iets anders je lichaamsdeel bestuurtonbeuwts = anarcht is bewust. heeft te maken met corpus collosum

79
Q

Frontaal aHS =

A

SMA beschadigd