hs 2 Flashcards
1
Q
geld functies
A
rekenmiddel, spaar middel, ruilmiddel
2
Q
giraal
A
direct opdraag baar bank tegoed
3
Q
chartaal
A
munten en biljetten
4
Q
debet
A
in de min staan
5
Q
credit
A
in de plus staan
6
Q
begroting
A
een overzichten van alle verwachte inkomsten en uitgaven
7
Q
budgetteren
A
je inkomsten en uitgaven op elkaar afstemmen
8
Q
koop op afbetaling
A
meteen eigenaar en daarna alles betalen
9
Q
huurkoop
A
meteen alles betalen en later de eigenaar zijn
10
Q
reserveren
A
geld sparen om er incidentele uitgaven mee te kopen