HP2-H05 Flashcards

0
Q

De storm was overgewaaid.

A

De storm was nu voorbij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Harry krabbelde vlug overeind.

A

Harry ging vlug opstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hij wrikte het raam open.

A

Hij heeft het raam opengemaakt door het heen en weer te bewegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De uil klapwiekte naar binnen.

A

De uil kwam naar binnen door zijn vleugels te bewegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

belangrijke akkefietjes

A

belangrijke taken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

klosjes touw

A

spindels hout met draad omheen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de zee flonkerde

A

fel bewegend licht weerkaatste op de zee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom zou je wel gek zijn om Goudgrijp te willen beroven?

A

Waarom zou je wel gek zijn om Goudgrijp te willen inbreken?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hij bestookt Perkamentus iedere ochtend met uilen

A

Hij stuurt iedere ochtend een heleboel uilen naar Perkamentus toe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

“Heb je een Ministerie van Toverkunst?’ flapte Harry er onwillekeurig uit.

A

“Heb je een Ministerie van Toverkunst?” zei Harry ineens per ongeluk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Anders zou iedereen magische oplossingen willen voor zijn sores.

A

Anders zou iedereen magische oplossingen willen voor zijn ellende.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Op dat moment stootte de boot zachtjes tegen de kade.

A

Op dat moment stootte de boot zachtjes tegen de stenen kant langs het water, waar een schip kan aanleggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

verplichte lectuur

A

leesstof die je nodig hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Harry moest hollen om hem bij te houden.

A

Harry moest rennen om hem bij te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

grondslagen

A

fundamenten, bases

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

overige benodigdheden

A

overige dingen die je nodig hebt

17
Q

De mensen keurden het kroegje geen blik waardig.

A

De mensen deden alsof de kroeg niet interssant was of alsof ze de kroeg helemaal niet zagen.

18
Q

Het vrouwtje lurkte aan haar pijp.

A

Het vrouwtje zuigde sabelende aan haar pijp.

18
Q

Alleen al die gedachte leek hem de stuipen op het lijf te jagen.

A

Alleen al die gedachte leek hem de onwillekeurig samentrekken van spieren op het lijf te jagen.

19
Q

Hij had een zenuwtrek bij zijn oog

A

Bij zijn oog maakt hij steeds een beweging zonder dat hij dat wilde.

21
Q

Er was ook trammelant met een feeks.

A

Er was ook moeilijkheid met een boosaardige en felle vrouw.

21
Q

een met keien geplaveide straat

A

een straat met een wegdek die van klein steentjes is gemaakt

22
Q

De baksteen wriemelde.

A

De baksteen bewoog zich.

23
Q

een slingerend en kronkelend straat

A

een straat die niet in een rechte lijn voortgaan

24
Q

een zelfroerend ketel

A

een ketel die zichzelf kan roeren

25
Q

wankele, torenhoge stapels boeken

A

Een hele hoog tor boeken die heen en weer bewoog en daardoor dreigde het evenwicht te verliezen

26
Q

een gebouw dat hoog boven de andere winkeltjes uittorende

A

een gebouw dat heel hoger was dan de andere winkeltjes

27
Q

een mollige vrouw

A

een vrouw die een beetje dik was

28
Q

ze liepen het witte bordes op

A

Ze liepen op een verhoogd platform voor de ingang van een gebouw

29
Q

een schrander gezicht

A

een intelligent gezicht

30
Q

hebzucht

A

sterke drang dat je veel voor jezelf wilt hebben

31
Q

de buit

A

wat je gestolen hebt