Hormonen en neurotransmitters Flashcards

1
Q

De Classificatie op basis van chemische structuur

A
  1. Peptide hormonen
  2. Catecholamines
  3. Eicosanoiden
  4. Steroiden
  5. Vit D
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Peptide hormonen

A

Een aaneenschakeling van aminozuren. Een voorbeeld is insuline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Insuline

A

Wordt geproduceerd in de eilandjes van Lagerhans in de B-cellen als preprohormoon. Er is een deel signaalsequentie nodig voor het opslaan van pro-insuline in vesikels. Protease zorgt voor de laatste omzetting van pro-insuline naar insuline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Neuropeptiden

A

Dit zijn peptiden die voorkomen in neurale weefsels en ze hebben een rechtstreeks synaptisch/ onrechtstreeks modulatorisch effect op het zenuwstelsel. Ze spelen vooral in de hypothalamus een grote rol. De neurosecretorische cellen vormen zo de verbinding tussen het zenuwstelsel en het doelorgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Schildklierhormonen

A

Afgelied van thyrosine. Thyroglobuline is de pecursorproteine. Dit wordt gejodeerd door jodoperoxidase tot diiodetyrosine of monoiodotyrosine. Deze twee samen vormen T3 wat de actieve vorm is. of T4 wat nog actief moet worden gemaakt door Iodothyronine deiodinase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vervoering van thyroiden

A
  • thyroxine binding globulin

- albumine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Prostaglandine

A

zorgen voor een contractie van zacht spierweefsel. worden gemaakt bij koorts, ontstekingen en pijn. en werken vaat verwijdend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Throboxanen

A

Zorgen voor de bloedstolling en een reductie van bloedstroom naar de plaats waar de bloedstolling plaats vind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Prostacyclinen

A

Vorming van bloedplaatjes en dus de bloedstolling. maar ook voor vasodilatatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

NSAIDs

A

Zorgen voor een inhibitie van cyclo-oxygenase en zo dus voor een inhibitie van prostanoiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Werking Asperine

A

Dit zorgt voor een acetylatie van het Ser-residue en inactiveert COX zo permanent (er moeten dus nieuwe enzymen worden gemaakt dit duurt lang)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Werking Ibruprofen

A

Bind niet covalent en is dus een competatieve inhibitor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

COX-1

A

Zorgt voor de mucussecretie in het SVS dus bij remming hiervan zijn SVS problemen mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Leukotrienen

A

lineaire pathway gekatalyseerd door lipoxygenases. Zorgen voor ontstekings verschijnselen en hebben een chemotactisch effect op leukocyten. Ze zijn sterke vasoconstictor en spelen een rol bij de broncho constrictie. (astmamedicatie werkt hier op in.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Cholesterol

A

Belangrijkste steroid. Is essentieel voor membranen en is ook een precursor van galzuren en steroide hormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Androgenen

A

C19
Mannelijke geslachtshormonen. Worden ggemaakt in de cellen van Leydig. De bioactive voorm is dihydrotestosteron. Het wordt geconveteerd door 5-alfa-reductase

17
Q

Oestrogenen

A

C18

Vrouwelijk geslachtshormonen. estradiol is hierbij de belangrijkste vertegenwoordiger

18
Q

Progestagenen

A

C21
Vrouwelijke geslachtshormonen. worden gemaakt in het corpus luteum en placenta. Het onderhoud de uitgroeiende uterus wand. en verhindert de ovulatie

19
Q

Glucocorticoiden

A

C21

Regelen koolhydraten en proteine metabolisme

20
Q

Mineraalcorticoiden

A

C21

regelen de waterhuishouding (aldosteron)

21
Q

Voltage gated Na kanalen

A

Zijn zeer selectief voor Na. Zeer snel, zijn kort open maar het sluiten duurt relatief lang. Het bestaat uit 4 homologe domeinen die bestaan uit 6 transmembranaire helices.
Hierbij is helix 4 de voltage sensor en helix 6 de activation gate.
Tussen 5 en 6 zit de selectiviteitsfilter en tussen 3 en 4 zit de inactivation gate.

22
Q

lagand gated ionchannel

A

acetylcholinereceptor. Deze bestaat uit 5 homologe subunits die elk bestaan uit 4 transmembranaire helices. Hierbij is de tweede helix het belangrijkste. Deze bestaat uit een hydrofiel deel (ionen er door) en een hydrofoob deel (ionen er niet door).

23
Q

Verschillende acetylcholine receptoren

A
  • nicotine-acetylcholinereceptor = ligand gated ionchannel

- muscarine - acetylcholinereceptor = GPKR

24
Q

Catecholamines

A

Worden gemaakt uit aromatische aminozuren (fenylalanine, tyrosine en trypthofaan) in het bijniermerg of in postganglionaire vezels van de sympaticus. Tevens wordt dopamine in de hersenstam gemaakt.

25
Q

Synthese volghorde catecholamines

A
  • Fenylalanine
  • tyrosine
  • L-dopa
  • Dopamine
  • Noradrenaline
  • Adrenaline
26
Q

Dopamine

A

Wordt gemaakt in de middenhersenen en zorgt voor een plezier ervaring. Alcohol en nicotine zorgen voor een verhoogde dopamine vrijstelling. Cocaïne zorgt voor een blokkage van de recyclage van dopamine (waardes blijven hoog) door het blokkeren van dopamine re-uptake transporter

27
Q

Opioïden

A

-Endogene opioïde peptiden

Zoals morfine = prototypisch plantaardig opioïd. synthetische opioïden worden omgezet tot morfine

28
Q

Heroïne

A

Wordt ook omgezet tot morfine. Het blokkeert de vrijgifte van GABA

29
Q

GABA

A

Blokkert de vrijgave van dopamine

30
Q

Amfetamine

A
  • Stimuleert de vrijgifte van noradrenaline
  • Stimuleert de vrijgifte van dopamine
  • Stimuleert de productie van dopamine