Hoofstuk 3. Aquatische organismen en ecologische relaties Flashcards

1
Q

Wat is allelopatie?

A

Wanneer bijvoorbeeld planten stoffen produceren die de groei van algen belemmeren heet dit allelopathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom komen er in een diep meer, minder bodemalgen voor in vergelijking met een ondiep meer?:

A

Omdat er op een ondiep meer, meer zonlicht op de bodem valt. Bodemalgen die fotosynthese gebruiken ligt als energie bron.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wie zijn over het algemeen de primaire producenten in een plas?

A

Ondergedoken waterplanten en fytoplankton.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat voor effect hebben seizoenen op de gelaagdheid van water in meren?

A

 In de zomer is er sprake van twee lage, de warme laag water boven de koude laag water. Alleen de bovenste warme laag circuleert mee met de wind.
 In de herfst zijn de temperaturen niet zo hoog waardoor er niet zo veel verschil is tussen de temperaturen in het water. Er is dus amper sprake van gelaagdheid en al het water in het meer circuleert mee met de wind.
 In de winter komt er een ijzige laag boven op het meer, hierdoor vind er amper circulatie plaats in het meer.
 In de lente vind dezelfde situatie plaats als in de herfst. Door de minder extreme temperaturen circuleert al het water mee met de wind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe zit de bottom-up en top-down piramide in elkaar?

A

Vanaf onder naar boven: Nutriënten – fytoplankton en macrofyten – zoöplankton/macrofauna – prooivis – roofvis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke factoren kunnen een negatief effect hebben op de groei van ondergedoken waterplanten?

A

Minder licht inval door bijvoorbeeld perifyton, voedselarme bodems zoals zand en organische bodems met veel H2S. H2S wordt vaak geproduceerd door micro-organismen bij het afbreken van organisch materiaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Macrofyten

A

Grote planten die onderwater groeien en aan de oever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar staat P/R voor bij het river continium concept

A

P = productie van biosmassa, dus ook fotosynthese. R = ademhaling, respiratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de P/R verhouding in de bovenloop en wat is de reden hiervan.

A

P/R is kleiner dan 1. Dit komt omdat er bij de bovenloop heel veel bomen staan en dus weinig fotosynthese plaats kan vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke groep is overheersend bij de bovenloop

A

Knippers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de P/R verhouding in de middenloop en waarom?

A

De productie gaat omhoog. Er groeien minder bomen en er is meer substraat. Op dit substraat kunnen er algen groeien. Dit zorgt voor meer productie. P/R kan dan dichterbij 1 komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke groep overheerst bij de middeloop?

A

verzamelaars en grazers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de P/R verhouding in de benedenloop?

A

De benedenloop wordt vaak troebeler, dit zorgt ervoor dat waterplanten hier niet goed kunnen groeien. Dit zorgt er voor dat P/R kleiner wordt dan 1. Fotosynthese is lastig als er weinig licht naar binnen komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn strangen?

A

Een langgerekt water dat door een rivier is gevormd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een wiel? (rivieren)

A

Wanneer een dijk rondom een rivier doorbreekt komen er wateren in de vorm van een wiel langs een rivier,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de 5 ecologische sleutelfactoren voor stromende wateren?

A
  1. Afvoer dynamiek
  2. Connectiviteit
  3. Belasting
  4. Toxiciteit
17
Q

Wat voor effect heeft weinig O2 bij moerasssen?

A

De afbraak van organische stoffen wordt geremd

Gereduceerde condities > dit zorgt voor meer giftige stoffen zoals Sulfiede.

18
Q

Wat is EC?

A

ionenrijkdom

19
Q

EC < 20 mS/m Vooral regenwater/diep grondwater en oppervlakte water

A

vooral regenwater

20
Q

EC > 60 mS/m Vooral regenwater/diep grondwater en oppervlakte water

A

diep grondwater en oppervlakte water

21
Q

Welke stappen zijn er bij het verlanden van een moerasgebied?

A
  1. Open water met ondergedoken waterplanten + beginnende oevervegitatie. Saprobelium (organisch rijk meersediment) afgezet.
  2. Verdere opvulling van het meer en ontwikkeling van oevervegitatie en eventuele drijfzones.
  3. Volledige opvullen van het eerder open water. Vestiging van zegge vegetatie.
  4. Beginnende hoogveenvorming eventuele bomen en struiken op het veen.
22
Q

Biotoop

A

Een gebied met een uniform landschapstype

23
Q

Hoe komt het dat moerassen zo veelzijdig zijn?

A
  • Groot variatie in tijd en plek dus veel verschillende bitoopen
  • Veel verschillende soorten aangepast op de verschillende mate van natheid
24
Q

Waar is Nutrientenbeschikbaarheid in veen van afhankelijk.

A

nutriëntenbeschikbaarheid afhankelijk van afbraaksnelheid
afbraak van organisch materiaal heeft electronen-acceptor nodig
O2 gaat het snelst, maar O2 is snel op