HOOFDSTUK 7 - BESLISSEN EN BEOORDELEN Flashcards

1
Q

Normatieve besliskunde

A

In de normatieve besliskunde worden formele modellen opgezet om het beslissingsproces optimaal te laten verlopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Beschrijvende besliskunde

A

De beschrijvende besliskunde probeert te achterhalen hoe mensen daadwerkelijk beslissingen nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Subjective Expected Utility-model (subjectief verwachte nut)

A

Dit model gaat er van uit dat mensen streven naar nutsmaximalisatie. Een voorkeur hebben naar het alternatief met de grootste door hen zelf verwachte opbrengst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verwachte opbrengst

A

U*P
u = utility (waarde)
p = probability (kans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Heuristieken

A

Eenvoudige vuistregels die worden gebruikt bij menselijke beslissingen om beslissingen te vereenvoudigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gambler’s fallacy

A

Misvattingen over de kans dat gebeurtenissen in willekeurige volgorde optreden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Beschikbaarheidsheuristiek

A

De neiging van mensen om die gebeurtenissen meer waarschijnlijk te achten waaraan gemakkelijker gedacht wordt doordat ze meer toegankelijk zijn in het geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Simulatieheuristiek

A

Verschil met beschikbaarheidsheuristiek is dat het bij simulatieheuristiek niet gaat om het terug vinden in
het geheugen van gebeurtenissen die reeds hebben plaatsgevonden, maar om het zelf verzinnen of
voorstellen van gebeurtenissen of situaties.
Gebeurtenissen die we ons makkelijk kunnen voorstellen, worden cognitief toegankelijk en kunnen ons
daardoor onevenredig beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ankering

A

Ankering is het fenomeen dat optreed als we een schatting moeten maken en deze schatting laten beïnvloeden door één of ander beschikbaar vergelijkingsmateriaal (ankerwaarde)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Comfirmation bias

A

De neiging om informatie te zoeken die bestaande ideeën bevestigd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Self-fulfilling prophecy

A

Dit is een voorspelling die zichzelf waarmaakt door ons handelen op grond van deze verwachte voorspelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Commitiment

A

Het gebonden voelen aan eigen opvattingen of aan andere eenmaal gemaakte keuzes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Groupthink

A

Een groep word zodanig beïnvloed door groepsprocessen, dat de kwaltijd van groepsbesluiten verminderd. Het ontstaat als er grote behoefte is consensus te bereiken bij een beslissingsproces in plaats van een kritische overweging van de feiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geanticipeerde spijt

A

Het redeneren uit angst om achteraf spijt te hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Framing

A

Het formuleren van een probleem in bepaalde termen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Reflectie effect

A

De voorkeur voor een optie is afhankelijk van de formulering in winst- dan wel verliestermen

17
Q

Prospect theorie

A

De prospect theorie beschrijft beslissingen tussen alternatieven die gaan over risico/kans en is een theorie die er van uit gaat dat winsten op een andere manier ervaren worden als verliezen