Hoofdstuk 6 Kopen En Werken Flashcards

1
Q

Wat zijn consumenten?

A

Mensen die goederen en diensten kopen om in hun behoeften te voorzien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn producenten?

A

Particuliere bedrijven of de overheid die goederen en diensten produceren/maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn goederen?

A

Tastbare of stoffelijke producten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn diensten?

A

Niet-tastbare of onstoffelijke producten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geef een voorbeeld van een tastbaar product.

A

Bijvoorbeeld auto’s, brood, jassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geef een voorbeeld van een niet-tastbaar product.

A

Bijvoorbeeld onderwijs krijgen, behandeling krijgen in het ziekenhuis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een model in de economie?

A

Een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het negatieve verband tussen vraag en prijs?

A

Wanneer de prijs stijgt, daalt de vraag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is betalingsbereidheid?

A

Prijs die vragers maximaal willen betalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is leveringsbereidheid?

A

Prijs die aanbieders minimaal voor hun product vragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de evenwichtsprijs?

A

De prijs waarbij er net zoveel gevraagd als aangeboden wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de evenwichtshoeveelheid?

A

De (gelijke) aangeboden en gevraagde hoeveelheid bij de evenwichtsprijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de evenwichtsvoorwaarde?

A

Qv = Qa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het prijsmechanisme?

A

Zorgt voor evenwicht in vraag en aanbod wanneer deze bij een bepaalde prijs niet in evenwicht zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn primaire behoeften?

A

Noodzakelijk om te leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn secundaire behoeften?

A

Luxebehoeften, niet noodzakelijk om te leven.

17
Q

Wat is consumeren?

A

Kopen van goederen en/of diensten door gezinnen om te voorzien in behoeften.

18
Q

Vul in: Een kapper verleent een dienst; haar _______.

19
Q

Wat is het positieve verband tussen aanbod en prijs?

A

Wanneer de prijs stijgt, stijgt het aanbod

Dit is een basisprincipe van de vraag- en aanbodtheorie.

20
Q

Wat is betalingsbereidheid?

A

Prijs die vragers maximaal willen betalen

Dit is een cruciaal concept in de economie dat aangeeft hoeveel consumenten bereid zijn te betalen.

21
Q

Wat is leveringsbereidheid?

A

Prijs die aanbieders minimaal voor hun product vragen

Dit bepaalt het minimum dat producenten bereid zijn te accepteren voor hun goederen.

22
Q

Wat is de evenwichtsprijs?

A

De prijs waarbij er net zoveel gevraagd als aangeboden wordt

Dit is het punt waar de vraag- en aanbodcurves elkaar kruisen.

23
Q

Wat gebeurt er wanneer de prijs stijgt volgens de aanbodvergelijking?

A

Het aanbod stijgt

Dit is zichtbaar aan het denkbeeldige plus-teken in de aanbodvergelijking.

24
Q

Wat zijn primaire behoeften?

A

Basisbehoeften die noodzakelijk zijn om te leven

Voorbeelden zijn voedsel, water, en onderdak.

25
Wat zijn luxebehoeften?
Behoeften die niet noodzakelijk zijn om te leven ## Footnote Voorbeelden zijn luxe goederen en diensten zoals sieraden en vakanties.
26
Wat is de arbeidsmarkt?
Plaats waar vraag en aanbod van arbeid samenkomen ## Footnote Dit omvat zowel werkgevers die personeel zoeken als werkzoekenden.
27
Wat is de definitie van werkgelegenheid?
Banen die door zelfstandigen en werknemers worden vervuld ## Footnote Dit omvat alle mensen die betaald werk hebben of werk zoeken voor 1 uur of meer per week.
28
Wat is arbeidsproductiviteit?
Gemiddelde productie(waarde) per persoon ## Footnote Dit hangt af van factoren zoals het aantal inwoners en de kwaliteit van de beroepsbevolking.
29
Wat zijn flexwerk en voorbeelden hiervan?
Vast contract zonder vaste uren, tijdelijke contracten, mensen die vanuit een uitzendbureau werken, zzp'ers, oproep- en invalkrachten ## Footnote Flexwerk biedt werkgevers meer flexibiliteit maar kan ook onzekerheid voor werknemers met zich meebrengen.
30
Wat zijn de gevolgen van een hogere arbeidsproductiviteit?
Stijging welvaart, lagere (loon)kosten per product, betere concurrentiepositie, extra productie kan worden geëxporteerd ## Footnote Dit is essentieel voor economische groei en ontwikkeling.
31
Wat zijn de kenmerken van een vacature?
Banen die door zelfstandigen en werknemers worden vervuld ## Footnote Vacatures zijn een belangrijk onderdeel van de arbeidsmarkt en geven aan waar vraag naar arbeid is.