Hoofdstuk 4.1 begrippen Flashcards
Barok
Europese stijlperiode die begin zeventiende eeuw in Italië ontstaat en voortduurt tot in de eerste helft van de achttiende eeuw. Kenmerken: veel versieringen die aansturen op heftige emoties bij de kijker of luisteraar.
Homo universalis
mens die brede kennis koppelt aan vaardigheden op allerlei gebieden.
Renaissance
Wedergeboorte: Opleving van de idealen en kunst van de klassieke oudheid.
Humanisme
- De wereld vanuit wetenschappelijk te verklaren in plaats van religie.
- De mens, als maat van alle dingen
- Mens heeft recht op vrijheid en het nastreven van geluk in zijn eigen leven i.p.v. in een toekomstig paradijs.
- Menselijk verstand de ruimte geven om te ontwikkelen.
Anatomie
In de beeldende kunst: kennis over de manier waarop het menselijk lichaam in elkaar zit wat betreft spieren, verhoudingen, bewegingen, etc.
Detorica
De kunst om goed te spreken in het openbaar
Imitatio
Het navolgen en imiteren van oudere voorbeelden.
Aemulatio
Het overtreffen van oudere voorbeelden.
Fresco’s
Muur- of plafondschildering aangebracht op een natte kalklaag.
Palazzio
Italiaans paleis voor gezaghebbende families of instellingen.
Amfitheater
Ovaal theater met oplopende zitplaatsen.
Mecenas
Persoon die geld beschikbaar maakt voor het maken of behouden van kunst.
Toneelmachinerieen
Mechanische installaties waarmee in een theater decors kunnen worden bediend en theatrale effecten worden bereikt.
Naumachia
Nagespeeld zeegevecht met op schaal nagebouwde oorlogsschepen.
Intermedio
Kort tussenspel in een toneelstuk.