Hoofdstuk 4 spaans-nl Flashcards
El alumno/ la alumna
De leerling
El/la profe
De docent
El profesor/ la profersora
Docent
La escuela
De school
El instituto
De middelbare school
La clase
De les/het lesuur/ de klas
El curso
Het leerjaar, de klas
La historia
Geschiedenis
La geografía
Aardrijkskunde
El inglés
Engels
La educación física
Gym
Los deberes
Het huiswerk
Hacer los deberes
Huiswerk maken
Hacer
Doen maken
La nota
Het cijfer
Alto/a
Hoog
Se encuentran
Ze ontmoeten elkaar
Adónde vas?
Waar ga je heen
Qué tal ?
Hoe is het?
El pasillo
De gang
La planta
De verdieping
El comedor
De kantine
Allí
Daar
Aquí
Hier
Hambre
Honger
Sed
Dorst
Duro/a
Streng
Amable
Aardig
Después
(Daar) na
Buena idea
Goed idee
Empieza
Begint
Ahora
Nu
La vida
Het leven
El desayuno
Het ontbijt
La comida
Het middageten/ de lunch
La cena
Het avondeten
El postre
Het toetje
El vaso
Het glas