Hoofdstuk 4 Flashcards
1
Q
Verval
A
Achteruitgang,daling,instorting,neergang
2
Q
Handhaven
A
In stand houden
3
Q
Ondubbelzinnige
A
Concreet, duidelijk
4
Q
Poneren
A
Stellen, beweren
5
Q
Opzichtige
A
Op een erfelijke manier opvallen
6
Q
Scenario
A
Beschrijving van hoe een film eruit gaat zien, beschrijving van toekomstige gebeurtenissen
7
Q
Semi
A
Half
8
Q
De dienst uitmaken
A
Bepalen wat er gebeurt
9
Q
Overwegend
A
Voornamelijk
10
Q
Evolueren
A
Zich ontwikkelen
11
Q
Verbasteren
A
Door inbreng van vele fouten of vreemde elementen doen verloederen
12
Q
Wrevel
A
Ingehouden irritatie
13
Q
Devies
A
Motto, lijfspreuk
14
Q
Relativeren
A
Het betrekkelijke inzien. Of aangeven
15
Q
Pleidooi
A
Toespraak waarin je iemand wilt overtuigen, en daardoor iets te bereiken