hoofdstuk 3 week 1 Flashcards

1
Q

functie neuronen

A

verwerken informatie, aantal verbindingen tussen neuronen is vele male groter dan het aantal neuronen zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

functie gliacellen

A

neuronen ondersteunen: geven steun, voedingstoffen en bescherming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

belangrijkste reden waarom mensen intelligent gedrag vertonen

A

de mens bevat de grootste hoeveelheid neuronen in de hersenschors. 82%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

3 basisstructuren neuron van boven naar beneden

A

dendrieten, cellichaam, axon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

dendrieten

A

takken van een neuron: verzamelen informatie van andere neuronen. input

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cellichaam/ soma

A

de kern, regelt het integreren van informatie. integratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

verhoudingen neuron

A

1 axon, vele dendrieten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

axon

A

geeft informatie door aan andere neuronen, output

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat doen neuronen

A

verwerven, interpreteren en geven de informatie door aan andere neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

neuraal netwerk

A

functionele groep neuronen die gebieden van de hersenen met de wervelkolom verbindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

structuur dendrieten

A

ruwe structuur, met knobbels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

functie dendritische steeksels

A

uitsteeksels die het oppervlak van dendrieten vergroten. het punt waar de dendriet contact maakt met het axon van een andere cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waar begint de axon

A

de axon begint aan het einde van het cellichaam op een punt dat de axonheuvel wordt genoemd. hier wordt output gegenereerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

telodendrionen

A

onderste uiteinde van het axon kan zich splitsen in verschillende kleinere takken en die noem je telodendrionen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

eindvoet

A

een knop die zich aan het einde van elke telodendrion bevindt. de eindvoet ligt dicht bij een andere dendriet of een ander deel van een cel, maar raakt deze niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

synaps

A

de bijna- verbinding, omvat het gebied vanaf het einde van de eindvoet tot een aangrenzende dendriet. de synaps vormt de informatiedrager tussen neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

3 soorten neuronen

A

sensorisch, motorisch, interneuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

sensorische neuronen

A

afferent, inkomend: brengen info van zintuigelijke receptoren in het lichaam naar ruggenmerg en hersenen. lange dendrieten die zich buiten czs bevinden. het cellichaam bevindt zich in het achterwortelganglion, dichtbij het ruggenmerg. hun axon bevindt zich in het czs en stuurt informatie via het ruggenmerg naar de hersenen. in de ogen heeft een bipolair neuron een korte dendriet en een kort axon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

interneuronen

A

integreren sensorische en motorische informatie in het czs. algemeen korte dendrieten en korten axonen volledig binnen czs.

20
Q

voorbeelden interneuronen

A

piramidecellen (brengen info van de cortex naar rest van het czs) en purkinjecellen (brengen informatie van cerebellum naar rest van czs)

21
Q

motorische neuronen

A

efferent, uitgaand. brengen informatie van de lagere hersenstam en het ruggenmerg naar de spieren van het lichaam. hebben een uitgebreid netwerk van korte dendrieten in het czs, grote cellichamen in het czs en lange axonen buiten czs. alle efferente neurale informatie passeert de motorneuronen om spieren te bereiken

22
Q

5 soorten glia cellen

A

schwann cell, ependymale cellen, astrocyten, microglia, oligodendroglia

23
Q

ependymale cellen

A

steuncellen in de hersenen en het ruggenmerg. ze vormen een dun laagje dat de holtes in de hersenen en het ruggenmerg bekleedt. helpt bij het maken en rond laten stromen van hersenvocht

24
Q

functies csf

A

schokdemper, transporteert afvalstoffen, helpt hersenen een constante temperatuur te handhaven en is een bron van voedingsstoffen

25
Q

astrocyten

A

bieden structurele steun aan het czs (steigercellen). ze stimuleren ook het herstel van beschadigd hersenweefsel door vorming van littekenweefsel en verplaatsen voedingsstoffen en chemische stoffen tussen bloedvaten en neuronen

26
Q

wat is nog meer een belangrijk iets wat astrocyten doen

A

ze ondersteunen de hersenactiviteit door bloedtoevoer naar het brein te verhogen. hun belangrijkste functie is het vormen van de bloed-hersenbarriere

27
Q

bloed- hersenbarriere

A

een beschermende barriere tussen de bloedvaten en de hersenen. de bloedhersen barriere zorgt ervoor dat voedingsstoffen en bepaalde chemicalien zich tussen de bloedvaten en neuronen kunnen verplaatsen, terwijl schadelijke stoffen buiten worden gehouden. de keerzijde hiervan is dat de neurotransmitterende medicijnen de hersenen moeilijk kunnen bereiken, zelfs als ze nodig zijn voor de behandeling

28
Q

microglia

A

verdedgingscellen. ze ontstaan in het bloed als uitloper van het immuunsysteem en migreren door het hele zenuwstelsel. ze bewaken de gezondheid van het zenuwweefsel en nemen hier de rol van het imuunsysteem over. ze identificeren en vallen vreemd weefsel aan, afweercellen. ze consumeren dode en ontstoken hersencellen en leveren groeifactoren om beschadigd weefsel te helpen herstellen

29
Q

oligondendroglia cellen

A

isolerende cellen, gemyeliniseerd (info sneller en efficienter doorgeven). in centrale zenuwstelsel, myelinisatie van meerdere neuronen tegelijk

30
Q

schwann cellen

A

isolerende cellen, gemyeliniseerd (info sneller en efficienter doorgeven) in perifere zenuwstelsel, een neuron tegelijk. schade aan zenuwvezels herstellen

31
Q

wat gebeurt er wanneer een pzs-axon wordt doorgesneden?

A

deze sterft af. microglia verwijderen alle brokstukken die het stervende axon achterlaat. ondertussen krimpen de schwann cellen die om het axon zaten en delen zich in talloze kleinere gliacellen langs het pad dat het axon eerder innam. het cellichaam zendt dan axonscheuten uit die de door de schwann cellen gevormde pad volgen. dit vormt uiteindelijk een nieuw axon. de cellen in het pzs kunnen dus hersteld worden. oligondendrogliacellen in het czs kunnen niet hersteld worden

31
Q

wat zijn cellen

A

miniatuurfabrieken die eiwitten produceren. de eiwitten van een cel bepalen zijn eigenschappen en functies

32
Q

celmembraam

A

de muur van een cel, bestaat uit 2 lagen fosfolipiden (fosfaat en vet). dit membraam scheidt de intracellulaire en extracellulaire vloeistof

33
Q

waaruit bestaan fosfolipide

A

hydrofiele kop, die bindt aan water en staat in contact met de vloeistof binnen en buiten de cel, en een hydrofobe staart: die niet bindt aan water en die de binnenkant van het membraam vormt. de vettige binnenkant van het celmembraam voorkomt dat vloeistof het membraam passeert

34
Q

hoe werkt passief transport

A

alleen kleine (ongeladen) moleculen kunnen het celmembraam passeren, zoals zuurstof en koolstofdioxide. het celmembraam is semi- parmeabel, alleen specifieke moleculen kunnen het passeren

35
Q

waaruit is dna opgebouwd

A

chemische bouwstenen (nucleotides)

35
Q

nucleus/celkern

A

bevindt zich in het cellichaam en wordt omgeven door het nucleair membraam. in de kern bevinden zich 23 paar chromosomen

35
Q

waaruit bestaan nucelotides

A

fosfaat groep, pentose (suiker) en elke streng bevat een reeks van 4 nucleotidebasen. bestanddelen van dna: adenine, Thymine, guanine en cytosine. alle tijgers cunnen grommen

36
Q

chromosomen

A

lange ketens van dna met een dubbelstrengs helixstructuur