Hoofdstuk 2 - In de kantine Flashcards
1
Q
how nice
A
wat leuk
2
Q
at the moment
A
op dit moment
3
Q
December
A
december
4
Q
Indonesia
A
Indonesië
5
Q
so / therefore
A
dus
6
Q
are doing
A
doen
7
Q
winter
A
de winter
8
Q
there
A
daar
9
Q
get / receive
A
krijgen
10
Q
on holiday
A
op vakantie
11
Q
any
A
enig
12
Q
holiday
A
de vakantie
13
Q
visit / visitors
A
het bezoek
14
Q
father
A
de vader
15
Q
brother
A
de broer
16
Q
for
A
voor
17
Q
younger
A
jonger
18
Q
his
A
zijn
19
Q
but
A
maar
20
Q
work
A
het werk
21
Q
certainly
A
zeker
22
Q
season
A
het seizoen
23
Q
taller
A
langer
24
Q
when
A
wanneer
25
any more
niet meer
26
know
weten
27
brothers
de broers
28
not
niet
29
sisters
de zussen
30
tell
vertellen
31
sister
de zus
32
as well
ook
33
about
over
34
look
kijken
35
family
de familie
36
photo
de foto
37
that
dat
38
oh
oh
39
want / would like
willen
40
very
zeer
41
late
laat
42
different / other
anders
43
type
het type
44
should / have to
moeten
45
short
kort
46
again
weer
47
blonde
blond
48
to
naar
49
hair
het haar
50
our
onze
51
dark
donker
52
parents
de ouders
53
pay a visit
bezoeken
54
are sitting
zitten
55
it's my birthday
ik ben jarig (tip: jarig zijn is the verb form 'to have a birthday')
56
canteen
de kantine
57
this
dit
58
seat / place
de plaats
59
free
vrij
60
yes
ja
61
okay / right
goed
62
Thursday
donderdag
63
August
augustus
64
tomorrow
morgen
65
today
vandaag
66
nice / delicious
lekker
67
cup
het kopje
68
coffee
de koffie
69
for a long time
lang
70
only
alleen
71
or
of
72
what
wat
73
actually / really
eigenlijk
