Hoofdstuk 2: centraal zenuwstelsel Flashcards

Neurotransmitters en hun receptoren en psychotrope farmaca

1
Q

Cabergoline

A
  • Dopamine agonist
  • Gebruikt voor behandeling van schijndracht bij teven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Dopamine agonisten

A
  • Extrapyramidaal systeem: Zorgt voor motoriek
  • Hypothalamus-hypofyse: Dopamine = prolactone releasing inhibiting factor (PRIF) en inhibeert prolactine vrijstelling (schijndracht)
  • Chemoreceptor trigger zone (CRTZ): triggert het braakcentrum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Dopamine antagonisten

A
  • Limbisch systeem: blokkeert werking limbisch systeem en geeft anti-psychotisch effect
  • Extrapyramidaal systeem: Werkt motoriek tegen –> tremoren
  • Hypothalamus-hypofyse: Werpt dopamine tegen, dus zal de vrijstelling van prolactine bevorderen (lactatie)
  • Chemoreceptor trigger zone (CRTZ): Anti-emetisch effect (tegen braken), maar geen eerste keus door neveneffecten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Flumazenil

A
  • Inverse agonist van GABA
  • Zorgt ervoor dat GABA niet zal binden
  • Gebruikt als antidote bij intoxicatie met propofol, alfaxalone, barbituraten of benzodiazepines
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke medicaties gaan inwerken op GABA-R?

A
  • Alfaxalone (agonist)
  • Propofol (agonist)
  • Benzodiazepines (agonist)
  • Barbituraten (agonist)
  • Flumazenil (inverse agonist)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de effecten van minor tranquillizers?

A
  • Anxiolyse = wegnemen van angst
  • Sedatie: premedicatie/korte ingrepen
  • Anesthesie: synergistisch effect met algemene anesthetica
  • Anti-epileptica: inhibitoire NT stimuleren
  • Myorelaxerend: spierspasmen tegen gaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Zolazepam + Tiletamine

A
  • Minor traquillazers
  • Om patiënt in slaap te krijgen
  • Kunnen ook apart gebruikt worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Midazolam

A
  • Minor traquillazers
  • Synergistische werking met erythromicine
  • Pre-operatieve sedatie/pre-medicatie
  • Snelle onset en korte werking (hangover effect beperken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Diazepam

A
  • Minor traquillazers
  • Anti-epilepticum
  • Snelle onset en lange werking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Tetrazepam

A
  • Minor traquillazers
  • Myorelaxerend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Antipamezole

A
  • Zeer selectieve alfa 2 antagonist
  • Voor recovery: opheffen van alfa (inverse) agonistisch effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Xylazine

A
  • Alfa 2 inverse agonist
  • Weinig selectief
  • Mogelijks 2e graad AV-blok bij paard
  • Ernstige bradycardie en aritmie mogelijk
  • Ontregeling thermo-regulerend centrum (afhankelijk van omgeving)
  • Combinatie met ketamine, maar enkel bij gezonde dieren door cardiovasculaire implicaties
  • Gebruikt voor onderzoek, behandelingen en korte ingrepen
  • Best alleen bij GHD
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Romifidine

A
  • Alfa 2 inverse agonist
  • Enkel IV paard
  • Goede viscerale analgesie
  • AV-blok 2e graad mogelijk bij paard
  • Kan gebruikt worden voor behandeling koliek (spastische paralyse oplossen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Detomidine

A
  • Alfa 2 inverse agonist
  • Goede viscerale analgesie
  • Kan als zalf gebruikt worden
  • Niet combineren met sulfamide-trimethoprim (cardiale aritmie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Medetomidine

A
  • Alfa 2 inverse agonist
  • Zeer selectief
  • Enkel KHD
  • Viscerale analgesie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dexmedetomidine

A
  • Alfa 2 inverse agonist
  • Zeer selectief
  • Cardiovasculair stabieler dan de andere
  • Viscerale analgesie
  • Kan als oromucosale gel voor geluidsangst bij honden
17
Q

Wat zijn de effecten van alfa 2 agonisten (inverse)?

A
  • Sedatie: heel potent, paradoxale excitatie mogelijk en MAC-besparend
  • Analgesie: synergisme met opioïde analgetica, pijnprikkel inhiberen
  • Spierrelaxatie
  • Emesis: CRTZ in het braakcentrum wordt geprikkeld
  • Cardiovasculair: 2 fases
    FASE 1: stimulatie perifere alfa receptoren (vooral 2) van endotheel –> VC –> milde hypertensie –> reflectoire bradycardie (baroreceptoren), mogelijks een AV-block en sensitisatie van hart aan catecholamines
    FASE 2: stimulatie centrale alfa receptoren –> minder NOR –> stimulatie n. vagus –> bradycardie, perifere VD en hypotensie
18
Q

Apomorfine

A
  • D2 agonist
  • Gebruikt voor braken uit te lokken bij honden
19
Q

Thiopental

A
  • Barbituraat (algemeen anestheticum)
  • Inductie en eventueel anesthesie van kortdurende ingrepen
  • Greyhounds: verminderde CYP2B11 expressie –> vertraagde metabolisatie met kans op intoxicatie
20
Q

Pentobarbital

A
  • Barbituraat (algemeen anestheticum)
  • Euthanasie
21
Q

Fenobarbital

A
  • Barbituraat (algemeen anestheticum)
  • Anti-epilepticum, anti-convulsief
  • Langdurige sedatie voor bv.
    tetanus intoxicatie behandeling
  • Inductie CYP450 enzyme bij chronisch gebruik
22
Q

Barbituraten

A
  • Binden aan GABA-R, waardoor prikkelgeleiding verhinderd wordt
  • Geen analgesie
  • Inductieapnoe (onderdrukking AHC en RAS bij hoge dosis) en CV stabiel
  • Goede spierrelaxatie, maar laryngeale reflex blijft aanwezig
  • Hepatisch metabolisme: inductie van CYP450 enzymen bij chronisch gebruik
23
Q

Cyclohexylamines

A
  • Dissociatieve anesthetica
  • Selectieve onderbreking van associatiebanen
  • Binden aan NMDA-R en glutamaat kan niet binden door conformatiewijziging
24
Q

Wat zijn de effecten van cyclohexylamines?

A
  • Analgesie (somatisch&raquo_space;> visceraal)
  • Anesthesie
  • Geen spierrelaxatie
  • Reflexen blijven behouden
  • Cardiovasculair: tachycardie (gezond dier) of depressie (ziek dier)
  • Milde ademhalingsdepressie
25
Q

Wat zijn de neveneffecten van cyclohexylamines?

A
  • Hallucinaties, desoriëntatie
  • Speekselproductie (laryngeale reflex is onvoldoende)
  • Cornea ulcers (bij uitdroging door open ogen)
  • Verhoogde intracraniale druk: niet bij patiënten met hoofdtrauma
  • Cataplesie bij hoge dosis: belang van premedicatie/combinatie therapie –> alfa 2 agonisten (inverse), benzodiazepines, guaifenesine (ook op GABA R)
26
Q

Ketamine

A
  • Cycloheylamine (dissociatief anestheticum)
  • Brede therapeutische-toxische marge
  • Inductie anesthesie/onderhoud korte ingrepen
  • Verschillende diersoorten zijn gevoelig, maar varkens niet
27
Q

Tiletamine

A
  • Cyclohexylamine (dissociatief anestheticum)
  • Iets langer werkzaam en potenter, dus lagere dosis nodig
  • Combinatie met Zolazepam
28
Q

Propofol

A
  • Algemeen anestheticum
  • Stimuleert GABA-R
  • KHD
  • IV (IM is pijnlijk)
  • Zeer lipofiel: snelle redistributie (CZS) en eliminatie
  • Inductie gasanesthesie of onderhoud korte ingrepen
  • Preparaat best met benzyl-alcohol (antibacterieel) voor houdbaarheid –> voor kat is dit hepatotoxisch
  • Anesthesie, goede spierrelaxatie, GEEN analgesie
29
Q

Nevenwerkingen van propofol bij intoxicatie/overdosering

A
  • Cardiovasculaire depressie: bradycardie en hypotensie door vasodilatatie
  • Voorbijgaande inductieapnee
  • Septicemie: bij afwezigheid van benzyl-alcohol
  • Heinz bodies kat: denaturatie van hemoglobine door defficiëntie aan ABC-transporters & RBC bevatten veel zwavel (gevoelig voor denaturatie)
  • Passage doorheen placenta (pups verdoofd)
30
Q

Alfaxalone

A
  • Neuroactieve steroïden
  • Agonist van de GABA-R
  • Inductie van anesthesie en onderhoud van korte ingrepen (lipofiel karakter)
  • Goede spierrelaxatie
  • GEEN analgesie
  • Cardiovasculaire depressie: hypotensie en bradycardie door VD
  • Inductieapnee mogelijk
31
Q

Wat is tripple drip?

A

De combinatie van: alfa 2 agonist, ketamine en GGE (spierrelaxant)

32
Q

Hyperalgesie

A

= Als er al een letsel is, dan zal een bijkomende pijnprikkel groter zijn dan wanneer er nog geen letsel was.
Bv. Naaldenprik in voet voor of na enkel omslaan

33
Q

Allodynia

A

= Bij een niet pijnlijke prikkel wel pijn ervaren
Bv. Op je enkel duwen wanneer je deze net hebt omgeslagen

34
Q
A