Hoofdstuk 2 - Begrippentrainer Flashcards

1
Q

Gliacel

A

Structurele steun aan neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Cerebrale cortex

A

Verantwoordelijk voor hogere mentale processen, waaronder denken en waarnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Dendrieten

A

Vertakte uitlopers van het cellichaam (neuroon) die informatie binnenhalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Pons

A

Gebied dat slaap en dromen reguleert. Latijns voor brug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Somatische zenuwstelsel

A

Deel van perifere zenuwstelsel dat boodschappen naar skeletspieren van het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Medulla

A

Controleert hartslag en ademhaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Motorische neuron

A

Zenuwcel die boodschappen van centrale zenuwstelsel naar spieren / klieren geleidt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hippocampus

A

Langdurige herinneringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Creationisme

A

Leven in het universum gecreëerd door goddelijk bestaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Autonome zenuwstelsel

A

Verzendt boodschappen naar interne organen en klieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Formation reticularis

A

Potlood vormige structuur in de hersenstam tussen medulla en de pons. betrokken bij slapen en waken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Soma

A

Gedeelte van de cel waar de kern zich in bevindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Genoom

A

Het genoom van een organisme omvat een complete set chromosomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Temporaalkwab

A

Verwerkt geluid & taak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Evolutie

A

Het geleidelijke proces van biologische verandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Antagonist

A

Medicijn die het effect van neurotransmitter blokkeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Axon

A

Stuurt informatie vanuit cellichaam naar eindknopjes - andrieten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Plasticiteit

A

Mogelijkheid van zenuwstelsel om zich aan te passen of te veranderen (schade)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Adaptief kenmerk

A

Gebaseerd op aanpassing aan een specifieke omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Fenotype

A

Waarneembare fysieke kenmerken van een organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Genotype

A

kenmerken van een organisme die genetisch zijn vastgelegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Sensorische neuron

A

Stuurt boodschappen van sensorische receptoren naar centrale zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Sympathische zenuwstelsel

A

Stuurt boodschappen naar inwendige organen en klieren. stelt ons in staat te reageren op stressvolle situaties en noodgevallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Lateralisatie van de hersenen

A

Bepaalde hersenfuncties zijn enkel of grotendeels vertegenwoordigd in een van de beide hersenhelften

25
Q

Autosoom

A

Een chromosoom die geen geslachtshormoon is. uit 22 andere soorten chromosomen

26
Q

Thalamus

A

Koppelstation, recht boven de hersenstam. bijna alles in de brein passeert dit station

27
Q

Neurale baan

A

Bundel van zenuwcellen die in grote lijnen dezelfde route volgen en dezelfde neurotransmitters gebruiken

28
Q

Hypothalamus

A

Dient als bloedtestlaboratorium.

geeft informatie over toestand van het lichaam

29
Q

Cerebrale dominantie

A

Neiging om een bepaald hersenhelft bepaalde functies te laten domineren

30
Q

Chromosoom

A

Spiraalvormige draad waarlangs genen zijn gerangschikt. bestaan voornamelijk uit DNA

31
Q

Agonist

A

Versterkt het effect van een neurotransmitter. in tegenstelling tot een ANTOGONIST

32
Q

Limbisch systeem

A

Middelste laag in de hersenen. betrokken bij emotie en herinneringen. Bevat corpus amygdaloideum (de amygdala) hippocampus hypothalamus en andere structuren

33
Q

Rustpotentiaal

A

Elektrische lading van het axon in rust

34
Q

Parasympatische zenwustelsel

A

Houdt de dagelijkse routine van het lichaam in de gaten.

35
Q

Actiepotentiaal

A

Zorgt voor veranderingen in de elektrische lading op de celmembraan van het axon vuurt op ze af

36
Q

Hypofyse

A

‘hoofdklier’ produceert hormonen die afscheiding van alle endocriene kleiren beinvloed

37
Q

Frontaalkwab

A

Speelt een rol in beweging het denken en de persoonlijkheid

38
Q

Eindknop

A

verdikking aan het uiteinde van de axon. laten de boodschap vrij naar de synaps

39
Q

cerebellum

A

Verbonden met de herenstam verantwoord voor de gecoördineerde bewegingen

40
Q

DNA

A

lang complex molecuul dat informatie bevat over alle genetische eigenschappen. volledige naam voor DNA is desoxyribonucleinezuur

41
Q

Histoon

A

Eiwit waar DNA spiralen omheen zijn gewikkeld

42
Q

Amygdala

A

rol bij herinneringen, emoties vooral angst en agressie + motivatie

43
Q

Occipitaalkwab

A

Deze corticale kwab ligt aan de achterkant van de hersenen en herbergt een deel van de visuele cortex

44
Q

Parientaalkwab

A

Houdt zich bezig met tstzin en het waarnemen van ruimtelijke relaties. ruimtelijk inzicht

45
Q

Alles of niets principe

A

Verwijst naar het feit of de neuron volledig vuurt of helemaal niet

46
Q

perifere zenuwstelsel

A

Alle delen van het zenuwstelsel die zich buiten het centrale zenuwstelsel bevinden. bestaat uit het autonomen en somatische zenuwstelsel

47
Q

Neurotransmitter

A

Brengt berichten/boodschappen van de ene kant van synaptische spleet naar de andere kant brengt. sommige hormonen hebben dezelfde chemische samenstelling als sommige neurtransmitter

48
Q

epignoom

A

een reeks chemische codes die aanvullende ervaringen op het DNA vormen. past zich aan aan de omgeving en ervaring door genen aan en uit te zetten.

49
Q

Synaptische transmissie

A

transport van informatie door de synaptische spleet.

50
Q

Genen

A

Erfelijke lichamelijke en psychische eigenschappen

51
Q

Neuronen

A

Een cel ook wel zenuwcel genoemd. gespecialiseerd in het ontvangen en doorsturen van informatie. grote bundeling van neuronen wordt een zenuw genomen

52
Q

Corpus callosum

A

Verbindt de twee hersenhelften met elkaar en communicatie tussen twee hersenhelften mogelijk maakt.

53
Q

Synaps

A

Microscopisch kleine spleet waardoor de communicatie tussen neuronen plaatsvindt. synapsen komen ook voor tussen neuronen en de spieren of klieren die ze van berichten voorzien

54
Q

Associatiecortex

A

Corticale gebieden overal in de hersenen, die informatie uit verschillende andere hersengebieden combineren

55
Q

Hormoon

A

Chemische boodschapper van het endocriene stelsel

56
Q

schakelcel

A

Zenuwcel die boodschappen doorgeeft aan het volgende zenuwcel. komt voornamelijk voor in de hersenen en het ruggenmerg

57
Q

herstemstam

A

Meest primitieve van de drie hersenlagen. bestaat uit medulla oblongata, de pons en formatio reticularis

58
Q

Endocriene stelsel

A

Hypofyse, bijnieren, geslachtklieren, schildklier, bijschildklier, alvleesklier, ovaria en testikels