hoofdstuk 2 Flashcards
klimaatsystemen worden bepaald door
- de invallende kortgolvige straling op aarde van de zon
- de reflectie van een deel van die straling op wolken/ aardoppervlak
- de absorptie door broeikasgassen in de atmosfeer van de langgolvige straling van aarde
transport van energie
- oceanische circulatie
- luchtcirculatie
- hydrologische kringloop
factoren bepalend voor het klimaat
- geografische breedte
- liging in het circulatiesysteem ( hoge/lage druk)
- afstand tot de zee
- hoogteligging
paleoklimatologie
studie naar het klimaat in het verleden/ klimaatveranderingen
actieve klimaat verandering
verandering door een veranderde stralingsbalans
passieve klimaat verandering
verandering door een veranderde locatie op de aardbol
fossielen onderzoek
techniek om uit fossielen informatie te verkrijgen over het klimaat in een bepaalde periode
pollenonderzoek
onderzoek naar stuifmeel in klei of veen wat een weergave van de plantengroei geeft
dendrochnologie
onderzoek naar boomringen
isotopenonderzoek
( ouderdom)
onderzoek naar isotopen van koolstof en zuurstof. De hoeveelheid C14 in een dooddier wordt vergeleken met de hoeveelheid C14 in een levend dier. = koolstofdatering (ouderdom van het dier bepalen)
isotopenonderzoek
temperatuurverschillen
in ijskernen wordt er gekeken naar de hoeveelheid O16 en O18. Als het heel warm is verdampt er meer O18 en die gaan in ijskernen zitten. Als het minder warm is verdampt er alleen O16 .
verandering in zonnestraling
- zonnevlekken( meer= warmer)
- excentriciteit (vorm van de aardbaan om de zon)
- obliquiteit (hoek van aardas)
- precessie ( schommeling van de aardas door tolbeweging)
verandering in de atmosfeer
- vulkanische activiteit
K= as houd zonlicht tegen
L= CO2 in de atmosfeer - meteorietinslag
K= enorme hittegolf
L= stof houd zonlicht tegen
broeikasgassen
Co2+ CH4
versterkt broeikaseffect
als de temperatuur stijgt, verdampt er meer water, H2O komt meer in de lucht en dit versterkt het broeikaseffect.
Koolstof balans
balans van toe en afvoer van CO2 naar de atmosfeer, vanuit reservoirs
Oceaan als reservoir
- afzinkgebieden nemen koud, zout en hoge CO2 water mee naar de diepe oceaan
- plankton neemt CO2 op en die worden door vissen opgegeten en als die dood gaan zakt het naar de bodem
aardoppervlak als reservoir
uitwisseling met de atmosfeer gaat via planten en dieren door bomen, fotosynthese en voedselketens
neerslagvariabiliteit
- de mate waarin de jaarlijkse neerslag afwijkt van de gemiddelde neerslag volgens de klimaatgegevens
- neemt toe door versterktbroeikaseffect
- lagedruk gebied wordt natter, hogedruk gebied wordt droger
terugkoppelingsmechanisme
effecten die het warmer worden van het klimaat versterken (positieve)
of verzwakken (negatieve)
de niet - levende natuur verandert
- stijgende zeespiegel
- gletsjers krimpen in omvang
- meer overstromende rivieren
- klimaatgebieden verschuiven poolwaarts
gevolgen voor mensen:
- minder zoetwater
- toerisme neemt af ( door extreme temperaturen)
mitigatie:
maatregelen ter voorkoming van klimaatverandering
adaptatie
maatregelen waarbij we ons aanpassen aan klimaatverandering
klimaatconferenties
- jaarlijkse bijeenkomsten van de VN voor aanpak klimaatvraagstuk
- Verdrag van Parijs in 2015
emissiehandel
- een maximaal CO2 uitstoot krediet. Zit je eronder kan je het verkopen, zit je erboven moet je kopen. Steeds de maximaal verlagen.
maatregelen om te zorgen voor minder broeikasgassen in de atmosfeer
- energiebesparing
- duurzame energiebronnen gebruiken
- koolstof vastleggen in bossen
- afvangen en opslaan van CO2