hoofdstuk 2 Flashcards

1
Q

klimaatsystemen worden bepaald door

A
  • de invallende kortgolvige straling op aarde van de zon
  • de reflectie van een deel van die straling op wolken/ aardoppervlak
  • de absorptie door broeikasgassen in de atmosfeer van de langgolvige straling van aarde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

transport van energie

A
  • oceanische circulatie
  • luchtcirculatie
  • hydrologische kringloop
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

factoren bepalend voor het klimaat

A
  • geografische breedte
  • liging in het circulatiesysteem ( hoge/lage druk)
  • afstand tot de zee
  • hoogteligging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

paleoklimatologie

A

studie naar het klimaat in het verleden/ klimaatveranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

actieve klimaat verandering

A

verandering door een veranderde stralingsbalans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

passieve klimaat verandering

A

verandering door een veranderde locatie op de aardbol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

fossielen onderzoek

A

techniek om uit fossielen informatie te verkrijgen over het klimaat in een bepaalde periode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

pollenonderzoek

A

onderzoek naar stuifmeel in klei of veen wat een weergave van de plantengroei geeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

dendrochnologie

A

onderzoek naar boomringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

isotopenonderzoek
( ouderdom)

A

onderzoek naar isotopen van koolstof en zuurstof. De hoeveelheid C14 in een dooddier wordt vergeleken met de hoeveelheid C14 in een levend dier. = koolstofdatering (ouderdom van het dier bepalen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

isotopenonderzoek
temperatuurverschillen

A

in ijskernen wordt er gekeken naar de hoeveelheid O16 en O18. Als het heel warm is verdampt er meer O18 en die gaan in ijskernen zitten. Als het minder warm is verdampt er alleen O16 .

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

verandering in zonnestraling

A
  • zonnevlekken( meer= warmer)
  • excentriciteit (vorm van de aardbaan om de zon)
  • obliquiteit (hoek van aardas)
  • precessie ( schommeling van de aardas door tolbeweging)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

verandering in de atmosfeer

A
  • vulkanische activiteit
    K= as houd zonlicht tegen
    L= CO2 in de atmosfeer
  • meteorietinslag
    K= enorme hittegolf
    L= stof houd zonlicht tegen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

broeikasgassen

A

Co2+ CH4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

versterkt broeikaseffect

A

als de temperatuur stijgt, verdampt er meer water, H2O komt meer in de lucht en dit versterkt het broeikaseffect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Koolstof balans

A

balans van toe en afvoer van CO2 naar de atmosfeer, vanuit reservoirs

17
Q

Oceaan als reservoir

A
  • afzinkgebieden nemen koud, zout en hoge CO2 water mee naar de diepe oceaan
  • plankton neemt CO2 op en die worden door vissen opgegeten en als die dood gaan zakt het naar de bodem
18
Q

aardoppervlak als reservoir

A

uitwisseling met de atmosfeer gaat via planten en dieren door bomen, fotosynthese en voedselketens

19
Q

neerslagvariabiliteit

A
  • de mate waarin de jaarlijkse neerslag afwijkt van de gemiddelde neerslag volgens de klimaatgegevens
  • neemt toe door versterktbroeikaseffect
  • lagedruk gebied wordt natter, hogedruk gebied wordt droger
20
Q

terugkoppelingsmechanisme

A

effecten die het warmer worden van het klimaat versterken (positieve)
of verzwakken (negatieve)

21
Q

de niet - levende natuur verandert

A
  • stijgende zeespiegel
  • gletsjers krimpen in omvang
  • meer overstromende rivieren
  • klimaatgebieden verschuiven poolwaarts
22
Q

gevolgen voor mensen:

A
  • minder zoetwater
  • toerisme neemt af ( door extreme temperaturen)
23
Q

mitigatie:

A

maatregelen ter voorkoming van klimaatverandering

24
Q

adaptatie

A

maatregelen waarbij we ons aanpassen aan klimaatverandering

25
Q

klimaatconferenties

A
  • jaarlijkse bijeenkomsten van de VN voor aanpak klimaatvraagstuk
  • Verdrag van Parijs in 2015
26
Q

emissiehandel

A
  • een maximaal CO2 uitstoot krediet. Zit je eronder kan je het verkopen, zit je erboven moet je kopen. Steeds de maximaal verlagen.
27
Q

maatregelen om te zorgen voor minder broeikasgassen in de atmosfeer

A
  • energiebesparing
  • duurzame energiebronnen gebruiken
  • koolstof vastleggen in bossen
  • afvangen en opslaan van CO2