hoofdstuk 1a f>n Flashcards
1
Q
le soleil
A
de zon
2
Q
le temps
A
het weer, de tijd
3
Q
l,ambiance (v)
A
de sfeer
4
Q
il y a
A
er is, er zijn
5
Q
là-bas
A
daar, daarginds
6
Q
faire du camping
A
kamperen
7
Q
louer
A
huren
8
Q
nager
A
zwemmen
9
Q
jouer
A
spelen
10
Q
visiter la ville
A
de stad bezoeken
11
Q
l’étranger (m)
A
(in) het buitenland
12
Q
rester
A
blijven, verblijven
13
Q
passer
A
doorbrengen
14
Q
l’Espagne (v)
A
Spanje
15
Q
la France
A
Frankrijk