Hoofdstuk 1.0 - A Flashcards
abandonner
opgeven
absence, l’ (f)
afwezigheid
accessible
toegankelijk
accompagner
meegaan (met), vergezellen
accomplir
verrichten
accro, l’ (m)
verslaafde
accueillant
vriendelijk, gastvrij
accueillir
ontvangen
accusser
beschuldigen
actualités, les
nieuws, journaal
actuel(lement)
huidig, momenteel
admettre
toegeven
ado(lescente), l’ (f)
tiener, jongere
ado(lescent), l’ (m)
tiener, jongere
affaiblir
afzwakken, verzwakken
affaire, l’ (f)
zaak
afficher
aankondigen, tonen, duidelijk laten zien
affirmer
beweren, verklaren
agglomération, l’ (f)
bebouwde kom
agresser
aanvallen
aigu
scherp
ailleurs
elders, ergens anders
ailleurs, d’
trouwens
aîné(e), l’
oudste
ajouter
toevoegen
alerter
alarm slaan, waarschuwen
ambiance, l’ (f)
sfeer
amélioration, l’ (f)
verbetering