Hoofdstuk 1: wat is filosofie? Flashcards
1
Q
Gorgias
A
- 5de eeuw voor Chr
- sofist
- hoe argumenten vorm geven / argumenten van tegenstanders ondermijnen
- paard van Troje
2
Q
Filosofie
A
verlangen naar wijsheid
- welke objecten observeert het?
- welke methoden gebruikt het?
3
Q
Sofisten
A
- hoe argumenten vorm geven / argumenten van tegenstanders ondermijnen
- vorm van onderwijs gericht op gelijk krijgen
4
Q
Socrates
A
- 5de eeuw voor Chr
- tegenstander van Sofisten
- verschil tussen gelijk krijgen en gelijk hebben
- gelijk hebben is onafhankelijk van gelijk krijgen
- handelingen zijn juist / fout
- opvatting zijn waar / vals
- vorm van onderwijs bood geen enkel praktisch nut
- zoektocht naar het ware, het goede en het schone
- andere manier van leven
- discussies moeten open einde hebben
5
Q
Agoria
A
Socrates
= besluitenloosheid
- discussies moeten open zijn en kunnen eindigen op agoria.
6
Q
Plato
A
- 5de eeuw voor Chr
- verderzetting idee van Socrates
- dialogen die vaak eindigen op besluitenloosheid
- richtte school op: akademia
- introduceerde het begrip filosofie
7
Q
Aristoteles
A
- 6de eeuw voor Chr
- leerling van Plato
- ideeen over natuur en mens
- verlangens en verwondering
- Verschillende soorten kennis: ervaring (particuliere feiten) en wetenschap (kennis over universele feiten)
- wetenschap onderverdelen in: kennis voor praktische doeleinden = kunsten en kennis voor oorzaken uit werkelijke wereld te definiëren = theoretische wetenschap
- verlangen naar waarheid in nauw verband met verwondering
- geen kinderen ook enkel vrije mens
- filosofie is manier van leven
- leven in teken van filosofie is het meest waardevolle leven voor een mens = goddelijk leven
8
Q
Ervaring
A
Aristoteles
- laagste vorm van kennis
- vermogen om een particulier feit te weten
- komt voor uit zintuigen
- geen nood aan enige vorm van redeneren
9
Q
Wetenschap
A
Aristoteles
- kennis van universele feiten (kennis van oorzaken die in het algemeen iets tot stand brengen)
- particuliere feiten verklaren
- beantwoordt waarom-vragen aan de hand van universele feiten
- kunsten en theoretische wetenschap
10
Q
Particulier feit
A
Aristoteles
- geen reflectie nodig
- o.b.v. zintuigelijke waarnemingen
11
Q
Universeel feit
A
Aristoteles
- om oorzaken te kunnen verklaren
12
Q
Kunsten
A
Aristoteles
- wetenschap gericht op praktische doeleinden
13
Q
Theoretische wetenschap
A
Aristoteles
- wetenschap gericht op het verwerven van kennis louter en alleen omwille van de kennis zelf, zonder enig praktisch nut
- probeert de werkelijkheid te verklaren, de oorzaken achter alles in het algemeen te bepalen
14
Q
Verwondering
A
Aristoteles
- verlangen naar waarheid in nauw verband met verwondering van mens
- verwondering drukt uit hoezeer de mens een wezen is op zoek naar verklaringen, naar oorzaken van de dingen in het algemeen
15
Q
Anaximander
A
Aristoteles
- voorganger van filosofen
- materiele principe achter alle verandering in de wereld vast te leggen
- principe = oneindige