Hoofdstuk 1: Overleven en functioneren Flashcards

1
Q

Onder welke omstandigheden zijn levensprocessen mogelijk?

A
  • boven een minimumtemperatuur
  • onder een maximumtemperatuur
  • met de juiste hoeveelheid water, koolstof en andere grondstoffen, niet te weinigmaar ook niet te veel
  • voldoende beschikbaarheid van energie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is fotosynthese?

A

Productie van suikers door groene planten, algen en cyanobacteriën uit CO2 en H2Omet behulp van zonlicht.

Fotosynthese: vastleggen van zonne-energie. Productie van suiker door groeneplanten uit CO2 en H2O m.b.v. zonlicht. Vindt plaats in alle groene planten, algen encyanobacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Centraal voor alle levende cellen staan “opbouw” en afbraak samen …..

A

Metabolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat bestudeert de fysiologie?

A

Leer van het functioneren van organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Reductie

A

Een chemische reactie waarbij elektronen worden opgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is autotroof?

A

Zichzelf voedend: in staat om organische moleculen uit anorganische stof op tebouwen
Organismen die organische stoffen kunnen opbouwen uit anorganische grondstoffenmet een niet-organische energiebron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is fototroof?

A

Organisme dat energie betrekt uit zonlicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is chemotroof?

A

Organisme dat energie betrekt uit de oxidatie van anorganische stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat heterotroof?

A

Organisme dat energie en/of koolstof betrekt uit organische moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is regulatie?

A

Overkoepelend en fungeert in de aansturing van alle andere processen, ontvangtterugkoppelingen van die processen en van de hoeveelheid stoffen die (nog)aanwezig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is homeostase?

A

De fysiologische handhaving van een constante toestand in het lichaam. Het systeemwordt in evenwicht gehouden bij een verandering van de externe omstandigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is metabolsime?

A

Netwerk van biochemische reacties in de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een negatieve terugkoppeling?

A

Terugkoppeling waarbij de kans op voortzetting van een bepaald type gedrag afneemtdoor de uitvoering van dat gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke 5 facetten kunnen er onderscheiden worden bij een negatieveterugkoppelingssysteem van een organisme?

A
  1. Factor van het interne milieu (temperatuur, osmotische waarde, concentratie K+,beschikbare energie etc.) die gereguleerd moeten worden
  2. Een voeler (zintuig) voor die factor
  3. Een normwaarde voor die factor
  4. Een mechanisme of proces dat in werking treedt wanneer de norm in eenbepaalde richting is overschreden en dat de waarde van de factor weer in derichting van die norm terugduwt
  5. Een energietoevoer om het mechanisme of proces te ‘voeden’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een positieve terugkoppeling?

A

Terugkoppeling waarbij de kans op voortzetting van een bepaald type gedragtoeneemt door de uitvoering van dat gedrag; vooral werkzaam bij de aanvang vanbepaalde gedragingen zoals eten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Positieve terugkoppelingen zijn ook belangrijk in de fysiologie, maar alleen voorde ……. termijn.

A

korte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe kan een organisme koolstof en energie voor de lange termijn opslaan?

A

Met koolhydraten en vetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Adenosine-trifosfaat

A

ATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Nicotinamide-adenine-dinucleotide-fosfaat

A

NADPH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

NADPH

A

Nicotinamide-adenine-dinucleotide-fosfaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

ATP wordt onder invloed van de protonengradient gevormd door fosforyleringvan ADP, geef de formule.

A

ADP + pi + energie –> ATP + H2O

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

ATP

A

Adenosine-trifosfaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Pi staat daarin voor een anorganisch fosfaat. Door hydrolyse kan het ATP die energie weer afstaan op de plek waar dit nodig is. Geef de formule.

A

ATP + H2O –> ADP + Pi + energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Tijdens de donkerreactie wordt in het stroma van de chloroplasten van co2 met atp en nadph …………………… gesynthetiseerd.

A

glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waar worden ATP en NADPH gevormd?

A

In de chloroplast (bladgroenkorrels)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Voor het vastleggen van ieder co2- molecule zijn ……..-moleculen en ……..-moleculen nodig.

A

3 ATP en 2 NADPH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

C3 planten?

A

Co2 in de cellen direct via Calvincyclus vastgelegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Fotorespiratie

A

Een energetisch ongunstig proces, waarbij ook gebruik wordt gemaakt van deCalvincyclus, maar waarbij CO2 vrijkomt i.p.v. vastgelegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Tijdens de donkerreactie wordt in het stroma van de chloroplasten van co2 metatp en nadph …………………… gesynthetiseerd.

A

glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Donkerreactie speelt ……….. sleutelrol

A

Calvincyclus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Cam planten hebben een …….. van de hoeveelheid water nodig als C3 planten.

A

Kwart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Fotosynthese snelheid CAM planten ………………C3 planten.

A

Lager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Cam plant fixiatie van een co2- molecule is ruim 2x ……….. nodig als bij c3planten.

A

ATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

C4 planten

A

Co2 in de cellen van het blad, de mesofylcellrn, te binden met enzym PEP-carboxylase. (beter dan RuBisCO)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Voorbeelden C4 planten?

A
  • Grassen
  • Productiegewassen
  • Suikerriet
  • Mais
  • Gierst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Voordeel c4 planten?

A

Toe met ongeveer de helft van de hoeveelheid water dan c3 planten.
Fotosynthese snelheid is hoger ongeveer anderhalf keer hoger dan c3 planten

37
Q

Hoeveel energie levert de volledige oxidatie (met zuurstof) van één
molecule glucose op in
ATP-equivalenten (a) via glycolyse en de
citroenzuurcyclus

A

De volledige afbraak van één glucosemolecule door middel van
glycolyse en de citroenzuurcyclus levert 8 + (2×15) = 38 ATP-equivalenten.

38
Q

Energievragende processen?

A

Anabolimse

39
Q

Waar ontlenen chemotrofen hun energie aan?

A

Oxidatie van anorganische stoffen zoals:
* ammonium en nitriet tot nitraat
* sulfide, zwavel, thiosulfaat en sulfiet tot sulfaat
* waterstof tot protonen
* tweewaardig ijzer tot driewaardig ijzer

40
Q

Energieleverende processen?

A

Katabolisme

41
Q

Energieleverend en vragende processen?

A

Metabolisme

42
Q

Een anorganische fosfaatgroep toevoegen?

A

Fosforylering ADP

43
Q

Hoeveel energie levert de volledige oxidatie (met zuurstof) van één
molecule glucose op in ATP-equivalenten via de pentosefosfaatroute en de citroenzuurcyclus?

A

Afbraak van één glucosemolecule via de pentosefosfaatroute en de
citroenzuurcyclus levert 10 ATP op van glucose tot pyrodruivenzuur, en 15 ATP voor de afbraak van pyrodruivenzuur. Bij dat proces worden 2 moleculen ribulose-5-fosfaat omgevormd tot glucose-6-fosfaat. Als die in een volgende cyclus weer worden afgebroken tot ribulose-5-fosfaat levert dat 2×6 = 12 ATP-equivalenten op. Totaal wordt het dus 10+12+15 = 37 ATP -equivalenten. Dat is maar 1 ATP-equivalent minder dan bij afbraak door middel van glycolyse.

44
Q

Hydrolyse ATP? formule…

A

ATP + H2o –> ADP + Pi + energie

45
Q

glucose → pyruvaat
(pentosefosfaat route) hoeveel ATP?

A

10 ATP

46
Q

Wat is glycogeen

A

De vorm waarin glucose bij dieren wordt opgeslagen.

47
Q

Glucose –> ………………. 8 ATP

A

Pyruvaat

48
Q

NADH levert een hoeveelheid energie van 3 ……

A

ATP

49
Q

Twee fotosystemen zijn betrokken bij de lichtreactie die elk op hun eigen manier fotonen kunnen invangen

A
  • Fotosysteem II (PSII) De fotolytische splitsing van water welke plaats vindt in de inwendige thylakoïdruimte lumen
  • Daar start ook de elektronentransportketen die via fotosysteem I (PSI) het enzym bereikt dat in het stroma van de chloroplast NADP reduceert NADP-reductase
50
Q

In welk deel van de cel wordt ATP en NADPH gevormd?

A

In de chloroplast (bladgroenkorrels)

51
Q

Hoe heet het deeltje in een chloroplast waarin de fotosynthese plaatsvindt?

A

Thylakoïde

52
Q

Wat is Hydrolyse?

A

Afbreken met water

53
Q

Hoe heet de lichtafhankelijke fase van de fotosynthese waarbij lichtenergiewordt omgezet in chemische energie?

A

Lichtreactie

54
Q

Welke processen vinden plaats tijdens de lichtreactie (eerste fase van defotosynthese)?

A

Fosfylering van ADP tot ATP
Vorming van NADPH

55
Q

Wat houdt fermentatie of vergisting in?

A

Onder anoxische omstandigheden wordt pyrodruivenzuur omgezet in ethylalcohol of
melkzuur of
propionzuur of
boterzuur of
mierenzuur of
butanol

56
Q

Waar verloopt de afbraak van pyrodruivenzuur verder bij eukaryoten?

A

In de mitochondria

57
Q

Hoeveel ATP leveren de meeste fermentatieprocessen?

A

Meestal 2 ATP, E coli bacteriën 3 ATP

58
Q

De netto alcoholvergisting en melkzuurvergisting is:

A

C6H12O6 +2ADP+ 2Pi->2 C2H6O (ethylalcohol) +2 CO2 +2ATP +2 H2O (wel 2stappen)
C6H12O6 +2ADP +2Pi-> 2C3H6O3 (melkzuur) +2ATP + 2H2O (1 stap)

59
Q

Op welke plaats in de cel vindt de glycolyse plaats?

A

In het cytoplasma.

60
Q

Hoe heet de lichtafhankelijke fase van de fotosynthese waarbij lichtenergiewordt omgezet in chemische energie?

A

Lichtreactie

61
Q

In welke biomoleculen kan energie voor langere tijd worden opgeslagen?

A

In de vorm van koolhydraten en vetten.

62
Q

Wat houdt het glucosemetabolisme in?

A

Het proces van energie vrijmaken uit glucose. Glucosemetabolisme speelt ook een rolbij de afbraak van andere energierijke biomoleculen.

63
Q

Wat houdt de fosforylering van glucose in?

A

De eerste stap: C6H12O6+ anorganische fosfaatgroep+ 2 ATP-> fructose-1,6-difosfaat
De tweede stap: fructose 1,6-difosfaat+ anorganische fosfaatgroep-> 2 moleculenpyrodruivenzuur en twee moleculen NADH en 4 moleculen ATP (energie!)

64
Q

Hoe kan glucose, behalve door fosforylering, ook worden afgebroken?

A

Door de pentosefosfaatroute

65
Q

Hoe start de pentosefosfaatroute in tegenstelling tot de twee stappen van defosforylering?

A

Eerste stap:C6H12O6 +anorganische fosfaatgroep + 1 ATP-> glucose-6-fosfaat(C6H11O6 PO2/3)
Tweede stap: Gluconaat (!)-6-fosfaat+ O2 (geoxideerd)-> ribulose-5-fosfaat (C5H9O5PO2/3+ 2moleculen NADPH (=3 moleculen ATP) + 1 molecule CO2

66
Q

Hoe wordt het pyrodruivenzuur verder afgebroken? formule

A

C3H4O3 +NAD+ co-enzym A-> acetyl-CoA +1 molecule CO2 en 1 molecule NADH

67
Q

Wat is de totale energieopbrengst van een molecule Pyrodruivenzuur(C3H4O3)?

A

een equivalent van 15 ATP

68
Q

Wat houdt de glycolyse in?

A

De afbraak van glucose tot pyrodruivenzuur(pyruvaat)

69
Q

Wat is fotorespiratie?

A

Een energetisch ongunstig proces waarbij ook gebruikt wordt gemaakt van deCalvincyclus, maar waarbij CO2 vrijkomt in plaats van wordt vastgelegd.

70
Q

Lipiden worden in de cel gesynthetiseerd uit verschillende bouwstenen, waarbij ………………….. een centrale rol speelt.

A

acetyl-co-enzymA

71
Q

Vetten worden afgebroken tot

A

Glycerol en vetzuren

72
Q

Er worden vier groepen biomoleculen onderscheiden:

A

koolhydraten, lipiden, eiwitten en nucleotiden.

73
Q

Er wroden drie typen lipiden onderscheiden:

A

(1) neutrale lipiden (vetten die als brandstof of reserve dienen,
(2) fosfolipiden waaruit biologische membranen bestaan, en
(3) sterolen, zoals cholesterol, die een bestanddeel vormen van dierlijke celmembranen en waaruit sommige vitaminen en hormonen bestaan.overda

74
Q

Hoe heet de tweede fase van de fotosynthese?

A

De donkerreactie

75
Q

Lipiden zijn wel/niet oplosbaar in water?

A

Niet (onoplosbaar)

76
Q

Wat is een sterool?

A

Aan elkaar gekoppelde ringen van vijf of zes koolstofatomen waaraan waterstof isgebonden en enkele zuurstofatomen

77
Q

Waar en hoe worden vetten opgebouwd?

A

in het celplasma.
Glucose-> 1 glyceraldehyde-3-fosfaat (tussenproduct glycolyse) + 1 ATP
-> 1 glyceraldehyde-3-fosfaat + 1NADH-> glycerol-3-fosfaat
Vetten worden opgebouwd uit glycerol-3-fosfaat en vetzuren

78
Q

Wat zijn eiwitten?

A

Bouwstoffen voor levende organismen en als enzymen onmisbaar in de metaboleprocessen. Ze bestaan uit ketens aminozuren (20 verschillende typen).

79
Q

Waaruit bestaat een koolhydraat?

A

koolstof, waterstof en zuurstof.

80
Q

Wat zijn nucleotiden?

A

De bouwstenen van RNA en DNA.
Stikstofbase (adenine, guanine, uralcil, thymine en cytosine)

pentosesuiker (ribose of dexyribose) en
een fosfaatgroep.

81
Q

Welke functies heeft een koolhydraat?

A

brandstof, reserve en bouwmateriaal

82
Q

Noem een aantal nucleotiden.

A

ATP /ADP /AMP
NADPH/NADP+
NADH/NAD+
FADH2/FAD

83
Q

Hoe kan een koolhydraat worden gevormd bij fototrofe organsimen?

A

Bij foto-autotrofe organismen: uit CO2 in de Calvincyclus

84
Q

Hoe kan een koolhydraat worden gevormd bij alle organismen?

A

Bij alle organismen: bij metabole processen o.a. uit pyrodruivenzuur (dit kost 12ATP<-> 8 ATP bij de vorming door de glycolyse)

85
Q

Waaruit bestaat de basisstructuur van biologische membranen?

A

Uit twee lagen fosfolipiden, waarbij de hydrofobe staarten van beide lagen naar elkaargericht zijn en de oppervlakken worden gevormd door hydrofiele koppen.

86
Q

Hoe wordt het respiratieproces in de eukaryote cel genoemd?

A

oxidatieve fosforylering

87
Q

Wat zijn alveolen?

A

Longblaasjes

88
Q

Wat zijn kieuwen?

A

Kieuwen zijn structuren met een erg dunne doorlatende buitenlaag met een groot oppervlak en die dikwijls passief of actief in contact worden gebracht met stromend water