Hoofdstuk 1 In de keuken Flashcards

1
Q

stoffen

A

Alle materie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

stofeigenschappen

A

eigenschappen waaraan je een stof herkent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke stofeigenschappen zijn er?

A

kleur, geur, fase (van een stof bij kamtemperatuur), dichtheid, kookpunt, smeltpunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

dichtheid

A

een grootheid die uitdrukt hoeveel massa van een bepaalde stof aanwezig is in een bepaald volume.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe bereken je dichtheid?

A

dichtheid= massa : volume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

macroniveau

A

een stof kunnen waarnemen en herkennen aan bepaalde stofeigenschappen zoals kleur, geur, en oplosbaarheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

microniveau

A

bestaan stoffen uit moleculen, een molecuul is kleinste deeltje van een stof die nog alle eigenschappen van die stof bevat. Je kunt ze niet waarnemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Deeltjesmodel van Dalton

A

Moleculen zijn heel klein, moleculen kunnen zich vanzelf verplaatsen in de vloeistof- en gasfase, verschillende molecuulsoorten verplaatsen zich meestal niet even snel door verschillen in vorm, massa en grootte, bij een hogere temperatuur gaan moleculen sneller bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vanderwaalsbinding

A

In de vaste fase zitten de moleculen dicht op elkaar en kunnen ze zich niet verplaatsen. Dit komt door aantrekkingskrachten tussen de moleculen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Molecuulrooster

A

in de vaste fase trillen moleculen op hun plaats, zonder zich te verplaatsen, de moleculen zitten vast in een rooster

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vloeistoffase

A

Als het smeltpunt is bereikt, breekt het rooster, de moleculen bewegen wel, maar ten opzichte van elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

intermoleculaire ruimte

A

Bij het kookpunt komen de moleculen los van elkaar en ontstaat er ruimte tussen de moleculen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

smelten

A

van vast naar vloeibaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

stollen

A

van vloeibaar naar vast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verdampen

A

van vloeibaar naar gasvormig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

condenseren

A

van gasvormig naar vloeibaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

sublimeren

A

van vast naar gasvormig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

rijpen

A

van gasvormig naar vast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

zuivere stof

A

één stof

19
Q

mengsel

A

als je verschillende stoffen door elkaar hebt.

20
Q

oplossing

A

een helder mengsel van een vloeistof met daarin een andere stof

21
Q

oplosmiddel

A

de stof waarin andere stoffen zitten opgelost

22
Q

suspensie

A

een troebel mengsel van een vloeistof met daarin een vaste stof.

23
Q

emulsie

A

een troebel mengsel van twee slecht mengbare vloeistoffen

24
Q

emulgator

A

dan blijven de twee vloeistoffen wel gemengd

25
Q

schuim

A

een mengsel van een gas die vast zit in een vaste stof op vloeistof.

26
Q

rook

A

een vaste stof zweeft hierbij in een gas, meestal roetdeeltjes

27
Q

nevel

A

een mengsel van vloeistofdruppeltjes in een gas

28
Q

Homogene mengsels

A

kun je de verschillende bestanddelen niet meer herkennen, omdat de moleculen zijn gemengd

29
Q

heterogene mengsels

A

zitten de bestanddelen in relatief grote brokjes door elkaar en elk afzonderlijk brokje bestaat nog uit veel moleculen van dezelfde stof

30
Q

legering

A

een metaalmengsel die bestaat uit twee of meer metalen

31
Q

Welke homogenen mengsels zijn er?

A

oplossing, vloeistofmengsel, gasmengsel, legering

32
Q

Welke heterogenen mengsels zijn er?

A

suspensie, emulsie, schuim, nevel, rook

33
Q

Gehalte

A

Hoeveelheid van iets in een mengsel of oplossing.

34
Q

Hoe kan een gehalte worden uitgedrukt?

A

In de concentratie (aantal gram per liter) of in procenten (volumeprocenten of massaprocenten).

35
Q

Massapercentage

A

De concentratie uitgedrukt in massaprocent.

36
Q

Massaprocent

A

De massa van een bepaalde stof in een mengsel gedeeld door de totale massa van het mengsel vermenigvuldigd met 100%.

37
Q

Hoe bereken je het massaprocent?

A

Massa% = massa stof (in gram): massa mengsel (in gram) x 100%

38
Q

Volumeprocent

A

Het volume van een bepaalde stof in procenten.

39
Q

Hoe bereken je het volumeprocent?

A

volume% = volume stof (in liter) : volume mengsel (in liter) x 100%

40
Q

Concentratie

A

De hoeveelheid gram per liter

41
Q

Hoe bereken je de concentratie?

A

Concentratie (g/L) = massa stof (in gram) : volume (in liter)

42
Q

De mol

A

we gebruiken het getal 6,02x10 tot de macht 23 om een aantal deeltjes aan te geven.

43
Q

Faseovergang

A

De overgang van de ene fase van een stof naar de andere fase.

44
Q

Chemische reactie

A

Bij een chemische reactie verdwijnen de beginstoffen en ontstaan er nieuwe stoffen met andere stofeigenschappen, de reactieproducten.

45
Q

Reactieschema

A

Je kunt een chemische reactie weergeven. Voor de reactiepijl schrijf je, in woorden, de beginstof(fen) op, na de pijl komen de namen van de reactieproduct(en).

46
Q

Toestandsaanduiding

A

Bij elke stof vermeld je tussen haakjes wat de fase van de stof is.