hoofdstuk 1 ich Flashcards
1
Q
de achternaam
A
der Nachname
2
Q
de Duitser
A
der Deutsche / die Deutschen
3
Q
de naam
A
der Name / die Namen
4
Q
de nederlander
A
der Niederländer / die Niederländer
5
Q
het adres
A
die Adresse / die Adressen
6
Q
de Duitse
A
die Deutsche
7
Q
het e-mailadres
A
die E-Mail-Adresse
8
Q
de Nederlandse
A
die Niederländerin
9
Q
de postcode
A
die Postleitzahl
10
Q
de straat
A
die Straße / die Straßen
11
Q
het telefoonnummer
A
die Telefonnummer / die Telefonnummern
12
Q
het jaar
A
das Jahr / die Jahre
13
Q
het Land
A
das land / die Länder
14
Q
Duitsland
A
Deutschland
15
Q
Nederland
A
die Niederlande
16
Q
Oostenrijk
A
Österreich
17
Q
Zwitserland
A
die Schweiz
18
Q
heten
A
heißen
19
Q
komen
A
kommen
20
Q
wonen
A
wohnen
21
Q
zijn
A
`sein
22
Q
oud
A
alt
23
Q
uit
A
aus
24
Q
hoe
A
wie
25
waar
wo
26
waarvandaan
woher
27
wat
was
28
wie
wer
29
nul
null
30
een
eins
31
twee
zwei
32
drie
drei
33
vier
vier
34
vijf
fünf
35
zes
sechs
36
zeven
sieben
37
acht
acht
38
negen
neun
39
tien
zehn
40
elf
elf
41
twaalf
zwölf
42
dertien
dreizehn
43
veertien
vierzehn
44
vijftien
fünfzehn
45
zestien
sechzehn
46
zeventien
siebzehn
47
achttien
achtzehn
48
negentien
neunzehn
49
twintig
zwanzig
50
die Leute
de mensen
51
einmal
een keer
52
wie oft
hoe vaak
53
die Woche
de week
54
wie lange
hoe lang
55
schon
al
56
aber
maar
57
leider
helaas
58
vieleicht
misschien
59
praktisch
handig
60
gern
graag
