hoofdstuk 1 en 2 examen Flashcards

1
Q

op welke manieren verliest je lichaam water

A

zweten, ademhaling, urine, spijsvertering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hvl % water heeft lichaam 14 jarige

A

75%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waarvan is t percentage v water in je lichaam afhankelijk

A

leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

regelsysteem is…

A

het geheel van geordende processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

prikkel definitie

A

waarneembare verandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

receptor definitie

A

herkent en vangt de prikkel op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

conductor/ geleider defnitie

A

geleidt informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

effector definitie

A

voert reactie uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

reactie definitie

A

actie als antw op de prikkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

homeostase synoniem

A

evenwicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

blijft een prikkel atijd een prikkel?

A

Nee, je kan gewoon geraken aan de prikkel, dit heet prikkelgewenning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kan je TE VEEL prikkels krijgen?

A

ja, bij een hoogintensief persoon laat de prikkelfilter te veel prikkels door

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de minimum sterkte waarbij een prikkel waarneembaar is noemen we

A

de prikkeldrempel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

in de hersenen zit een soort …. dat ….

A

prikkelstation dat bepaalt of en hoe sterk prikkels naar de hersenen worden gegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat gebeurt er als je prikkelfilter niet goed werkt?

A

dan kan je overprikkeld geraken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

prikkelgewenning

A

als een prikkel lang blijft duren ga je hem op den duur niet meer opmerken omdat je hem gewoon bent geworden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is een prikkelfilter

A

een prikelfilter is een filterstation in de hersenen dat bepaalt of en hoe sterk prikkels a d hersenen worden doorgegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

reactie bij meeste planten als lichtprikkel word waargenomen

A

groeien naar t licht toe / gaan open bij zonlicht
(UITWENDIGE PRIKKEL)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

planten reageren op een lichtprikkel door

A

beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

welke receptoren zijn er bij planten (!)

A

fotoreceptoren (detecteren licht) , mechanoreceptoren (detecteren beweging)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

kunnen de reacties van versch planten op dezelfde prikkel verschillend zijn?

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

er zijn 2 soorten reacties bij planten, welke? (!!!)

A

TROPIE : een beweging van plantendelen veroorzaakt EN gericht door de richting vd uitwendige prikkel (bv. radijsjes groeien na t licht toe)
NASTIE : een beweging van plantendelen veroorzaakt door maar niet gericht naar de prikkel
(bv; Paardenbloem opent bij licht en sluit wnr t donker is)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

BIJ PLANTEN : receptor-conductor-effector :

A

tropie en nastie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat is een uitwendige prikkel

A

prikkel dat afkomstig is van de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
wat is een inwendige prikkel
prikkel dat afkomstig is van binnen in het organisme
26
welke receptoren vangen uitwendige prikkels op?
zintuigen
27
welke receptoren zitten en in de zintuigen en zijn gevoelig voor een specifieke prikkel?
receptorcellen
28
wat weet je over de receptorcellen? (2)
ze zijn gelegen in de zintuigen en zijn gevoelig voor een specifieke prikkel.
29
waar liggen de receptoren voor inwendige prikkels?
meestal in de organen
30
wat bevatten andere organen, zoals de voortplantingsorganen of de schildklier
receptoren die gevoelig zijn voor hormonen.
31
zichtbaar licht is...
een straling die je met je ogen kunt waarnemen
32
straling is
het uizenden van energie als golven
33
wat heeft de golfbeweging?
een golflengte
34
wat is de golflengte?
de afstand tussen de opeenvolgende toppen van de golf
35
in de iris bevindt zich...
een opening waarlangs het licht het oog binnendringt, dat is de pupil.
36
hoe ziet de pupil eruit?
als een zwarte ronde vlek.
37
waar bevindt zich het vaatvlies
tegen de binnenkant van het harde oogvlies.
38
fotoreceptoren worden geprikkeld door -
bepaalde golflengtes van het stralingsspectrum
39
waar ligt het netvlies
op het vaatvlies, tegen het glasachtig lichaam (het bevat naast receptoren ook bloedvaten)
40
hoe heet het centrale gedeelte?
de gele vlek
41
wat gebeurt er in de gele vlek?
hier wordt het beeld gevormd
42
wat zijn de fotoreceptoren
de lichtgevoelige cellen vh netvlies
43
wat is de functie van de fotoreceptoren
ze reageren op het invallend licht, zij vangen lichtprikkels op en geven een signaal door naar naburige zenuwcellen.
44
uitlopers van de zenuwcellen vormen samen...
de oogzenuw
45
wat weet je over de blinde vlek.
op de plaats waar de oogzenuw naar buiten treedt, kunnen geen lichtreceptoren zitten. Het oog vangt daar dus geen licht op dat is de blinde vlek
46
pupil =
opening waarlangs het licht in het oog binnendringt
47
oogzenuw =
vervoert info vanuit het oog naar de hersenen
48
ooglens =
zorgt voor de vorming ve scherp beeld
49
netvlies =
bevat lichtgevoelige receptoren
50
KOM OP LALOU!!!!!!
YOU CAN DO THIS
51
Iris =
is het gekleurde deel achter het hoornvlies. iris loopt door in het vaatvlies
52
pupil =
opening in de iris waar het licht door naar binnen valt
53
lens =
zorgt voor beeldvorming
54
netvlies =
deel dat de fotoreceptoren bevat. het ligt aan de binnekant vh vaatvlies
55
blinde vlek =
plaats waar de oogzenuw door het netvlies naar buiten loopt. Deze plaats bevat GEEN fotoreceptoren
56
benoem de twee soorten fotoreceptoren met de dingen die ze kunnen waarnemen
1. Staafjes -zwart/wit -licht/donker 2. kegeltjes -blauw -groen -rood
57
wat wordt er geregeld door de spieren in de iris?
de diameter vd pupil
58
er liggen spieren rond de pupil in twee groepen. benoem ze en geef wat gedetailleerde uitleg
1. kringspieren, liggen concentrisch rond de pupil. Ze trekken samen om de binnenkant van je oog te beschermen tegen te veel licht. Door het samentrekken word de diameter kleiner. 2. Straalspieren, liggen straalsgewijs. Ze trekken samen om bij lagere lichtintensiteit toch voldoende licht in je oog te laten vallen, zodat je dingen goed kan waarnemen. door het samentrekken word de diameter groter.
59
vertel beknopt over de twee soorten spieren rond de pupil
-bij weinig licht trekken de straalspieren samen en wordt de pupil groter -bij veel licht trekken kringspieren samen en wordt de pupil kleiner
60
benoem de functies vd hersenen
1. beeld omkeren 2. Beeld aanvullen 3. beelden samenvoegen tot 1 beeld.
61
het netvlies is opgebouwd uit...
meerdere lagen (4), elk met een andere functie. VAN BUITEN NAAR BINNEN onderscheidt men 4 lagen
62
benoem alle lagen (4)
* Pigmentlaag * Laag met fotoreceptoren, lichtgevoelige cellen * Laag met zenuwcellen * Laag met zenuwcellen
63
leg laag 1 uit, de pigmentlaag.
Laag 1: pigmentlaag Bevat donkere korrels, oog is vanbinnen zwartgekleurd. Pigmenten absorberen a het licht dat in het oog valt, zodat het niet in de oogbal weerkaatst en verstrooid wordt. .
64
leg laag 2 uit, de laag met fotoreceptoren, lichtgevoelige cellen
Laag 2: bevat receptoren, lichtgevoelige cellen Die cellen vangen licht op en zetten het om naar een signaal, er zijn staafjes en kegeltjes.
65
leg laag 3 uit, de laag met zenuwcellen
Laag 3:bevat zenuwcellen / (functie niet kennen)
66
leg laag 4 uit, de laag met zenuwcellen
Laag 4 zenuwcellen Verenigen tot de oogzenuw. Die zenuw doorboort het netvlies en loopt naar buiten, achter in het oogde oogzenuw verbonden met hersenen.
67
staafjes vorm
langwerpige vorm
68
kegeltjes vorm
spitse vorm
69
De gele vlek:
° Enkel kegeltjes ° Plaats waar je het scherpst kunt zien
70
de blinde vlek:
* Geen staafjes * Geen kegeltjes * Reden: Oogzenuw treedt daar naar buiten
71
Overige delen van het netvlies:
* Verspreiding van kegeltjes beperkt tot centrum van netvlies * Verder dan centrum vooral staafjes
72
fotoreceptoren (werking van fotoreceptoren)
* Bevatten het pigment rodopsine * Wanneer lichtdeeltje invalt, verandert rodopsine van vorm en worden op die plaats de fotoreceptoren geactiveerd * Lichtprikkel wordt omgezet in elektrisch signaal, dat door zenuwen naar hersenen wordt geleid
73
Pigment rodopsine :
: een molecule die lichtdeeltjes of fotonen kan absorberen
74
Rodopsine-pigment in staafjes:
* Kan alle golflengtes of kleuren absorberen * Staafjes enkel grijstinten: staafjes zijn heel lichtgevoelig, weinig licht is al voldoende om het pigment in de staafjes van vorm te veranderen, door staafjes kan je zien in slecht verlichte ruimten
75
3 soorten kegeltjes:
* Gevoelig voor blauw * Gevoelig voor groen * Gevoelig voor groen o Kegeltjes kleurgevoelige fotoreceptoren o Zijn minder lichtgevoelig dan staafjes o Hebben een hogere prikkeldrempel dan staafjes, meer licht nodig om ze te prikkelen o Dienen voor kleurenzicht o Dieren hebben een extra uv-kegeltje
76
Hoe gebeurt zien?
* Niet met ogen, wel met hersenen * Netvlies van beide ogen wordt in de gele vlek een omgekeerd, verkleind en scherp beeld * Hersenen verwerken twee netvliesbeelden tot 1 geheel, daardoor heb je dieptezicht * Je ziet de wereld niet omgekeerd en verkleind * Door ervaring interpreteren de hersenen de beelden als rechtopstaande beelden. * Blinde vlek hebben we geen last van: er ontstaat geen gat in het gezichtsveld, omdat de hersenen het beeld aanvullen * Op de plaats van de blinde vlek vullen de hersenen het beeld aan met het beeld van het omringende gebied
77
Bijziend:
* Zien goed kortbij * Zien slecht veraf * Beeld komt dichterbij terecht dan netvlies
78
Verziend :
* Zien ver goed * Zien slecht kortbij * Beeld komt verder terecht dan netvlies
79
Ouderdomsverziendheid:
* Zien ver goed * Zien slecht kortbij * Beeld komt verder terecht dan netvlies * Oorzaak: Elasticiteit bij oudere mensen neemt van ooglens af
80
Kleurenslechtziendheid:
* Kegeltjes werken niet goed * Treedt op als 1 of meer van de 3 types kegeltjes niet/minder goed werken
81
Nachtblindheid:
* Werking staafjes verstoord: zie je slecht of helemaal niet als het donker is * Oorzaak: gebrek aan vitamine A * Wortels kunnen nachtblindheid voorkomen
82
GOED ZOOOO GOED BEZIG WWOWOWWOWOWOWWO
GOED ZO LALOUUUUU JOEHOEEE