Hoofdstuk 1: De prenatale periode Flashcards

1
Q

Teratogenen

A

Schadelijke invloeden op de ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

FAS

A

Foetaal alcohol syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Softenonkinderen

A

Thalidomine medicijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Conceptie

A

De start van het menselijk leven na de bevruchting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ontogenese

A

De ontwikkeling van het specifieke individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Fylogenese

A

De ontwikkeling van de soort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Groei

A

Toename cellen, lengte en gewicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Rijping

A

In staat zijn nieuwe functies te vervullen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Zygote

A

Bevruchte eicel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Prenatale fase

A

Periode waarin ongeboren mens uitgroeit tot een mens die rijp is om geboren te worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Eerste trimester (embryonale fase)

A

De eicel bevat alle componenten voor de ontwikkeling (csz, hart, andere organen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Germinale fase

A

Celdeling van de zygote

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Foetus

A

Alle organen zijn gevormd (12 weken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Tweede trimester

A

Bewegingen, reflexen, hersencellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Derde trimester (foetale stadium)

A

Gewichtstoename, prikkels onderscheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Reflex

A

Onbewuste automatische fysiologische reactie op prikkels en veranderingen in de omgeving

17
Q

Uterine withdrawal reflex

A

Terugtrekken van het lichaam bij het knijpen in de tenen

18
Q

Mororeflex

A

Als een baby schrikt, opent het de vingers en armen en spreidt het de benen, alsof omhelzen

19
Q

Babinskyreflex

A

Bij het naar achteren strijken met een voorwerp over de voetzool richt de grote teen zich op en spreiden de andere tenen zich

20
Q

Palmar of grijpreflex

A

Vingers sluiten zich bij een lichte aanraking van de palm

21
Q

Asymmetrische tonische nekreflex

A

Wanneer het hoofd naar een kant buigt, strekken het been en de arm aan dezelfde kant van het hoofd

22
Q

Spinal galant reflex

A

Bij stimulatie van de buik of rug roteert of buigt het ruggenmerkanaal 45 graden naar de gestimuleerde kant

23
Q

Rooting reflex en sucking reflex

A

Bij lichte aanraking wang of mondrand, draait het hoofd in de richting van stimulus en gaat de mond open met uitgestoken tong

24
Q

Tonische labyrinthine reflex forewards

A

Bij het bewegen van het hoofd, buigt het hoofd boven en onder het niveau van de ruggengraat door