Hoofdstuk 1 ( Anatomie en fysiologie ) Flashcards

1
Q

Objectief waarneembare of meetbare fysieke indicatie voor een ziekte.

A

Aanwijzing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Buik.

A

Abdomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De studie van de bouw van het lichaam.

A

Anatomie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een anatomische referentiepositie, het lichaam gezien van voren, waarbij de handpalmen naar voren wijzen.

A

Anatomische positie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een röntgenfoto van de bloedvaten.

A

Angiogram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De onderarm.

A

Antebrachium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De oksel.

A

Axilla

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Onderste gedeelte van de buikholte; bevat de vesica urinaria, het colon sigmoideum, het rectum en de mannelijke/vrouwelijke voortplantingsorganen.

A

Bekkenholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Behorend tot de arm.

A

Brachiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Van de wangen.

A

Buccaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gedeelte van de ventrale lichaamsholte die de buik -en de bekkenorganen bevat.

A

Buik -en bekkenholt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kop, hoofd.

A

Caput

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Het hart.

A

Cardium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De pols.

A

Carpus/carpaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Het dichtst bij de staart ( coccyx ) of in de richting ervan.

A

Caudaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hals.

A

Cervix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De grote spierplaat die de borstholte van de buikholte scheidt; ook wel middenrif genoemd.

A

Diafragma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

De vingers/ tenen.

A

Digiti

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Weg van het aanhechtingspunt of de origo; voor een arm of been: weg van de aanhechting aan de romp.

A

Distaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

In de richting van de rug.

A

Dorsaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

De rug.

A

Dorsum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Een perifere klier, spiercel of vetweefsel die (dat) door een motorische neuron wordt geïnnerveerd.

A

Effector

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Een bot van de vingers of tenen.

A

Falanx/falanges

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Een snijvlak waarmee het lichaam in ventraal en dorsaal gedeelte wordt verdeeld; ook wel een coronaal vlak genoemd.

A

Frontaal vlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Letterlijk: het bestuderen van de functie; bestudeert de manier waarop levende organismen levensverrichtingen uitvoeren.

A

Fysiologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

De billen.

A

Gluteus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Het behoud van een relatief constant inwendig milieu.

A

Homeostase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Invasie en kolonisatie van lichaamsweefsels door ziekteverwekkers.

A

Infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Behorend aan de zijkant.

A

Lateraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Het bestuderen van de bouw van het menselijk lichaam zonder de hulp van een microscoop.

A

Macroscopisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

De borst.

A

Mamma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

In de richting van de middenlijn van het lichaam.

A

Mediaal

33
Q

De kin.

A

Mentum

34
Q

Een vlak door de middenlijn van het lichaam van de voorkant naar de achterkant, waardoor het lichaam in een linker- en een rechterhelft wordt verdeeld. Gaat niet door de benen.

A

Midsagittale doorsnede

35
Q

De neus.

A

Nasus

36
Q

Correctiemechanisme dat een variatie buiten de normale grenzen tegengaat of omkeert en de homeostase herstelt.

A

Negatieve terugkoppeling

37
Q

Met betrekking tot het oog.

A

Oculair

38
Q

Combinaties van weefsels die complexe functies uitvoeren.

A

Organen

39
Q

De handpalm.

A

Palm

40
Q

Heeft betrekking tot de lichaamswand of de buitenste laag.

A

Pariëtaal

41
Q

Het bekken.

A

Pelvis

42
Q

De voet.

A

Pes

43
Q

Gedeelte van de borstholte die de longen bevatten.

A

Pleurale holten

44
Q

De knieholte.

A

Popliteus

45
Q

Mechanisme waardoor een afwijking buiten de normale grenzen na een aanvankelijke prikkel wordt versterkt.

A

Positieve terugkoppeling

46
Q

Een verandering in de omgeving die leidt tot een aanpassing van de celactiviteit, vaak gebruikt voor gebeurtenissen waardoor de membraanpotentialen van exciteerbare cellen worden gewijzigd.

A

Prikkel

47
Q

In de richting van de aangehechte basis van een orgaan of structuur.

A

Proximaal

48
Q

Het gebied van de thorax, het abdomen en de pelvis.

A

Romp

49
Q

Vlak van doorsnede dat het lichaam in een linker- en een rechterhelft verdeelt.

A

Sagittaal vlak

50
Q

Richtingsaanduiding; bovenste.

A

Superior

51
Q

Klinische term voor een afwijking van het functioneren als het gevolg van een ziekte.

A

Symptoom

52
Q

De borstholte.

A

Thorax

53
Q

Doorsnijden of afsnijden in het transversale vlak.

A

Transectie

54
Q

De navel.

A

Umbilicus

55
Q

Behorend bij het voorste oppervlak; op of nabij de voorzijde van het lichaam.

A

Ventraal

56
Q

De organen in de ventrale lichaamsholte.

A

Viscera

57
Q

Behorend bij de viscera of hun buitenste deklagen.

A

Visceraal

58
Q

Toestand van het lichaam veroorzaakt door disfunctioneren van orgaanstelsel.

A

Ziekte

59
Q

Het specialiseren van cellen.

A

Differentiatie

60
Q

Tussen welke getallen moet de temperatuur liggen voor een normale lichaamstemperatuur?

A

36,7 tot 37,2

61
Q

Bovenbeen/dijbeen.

A

Femur

62
Q

Oor.

A

Auris

63
Q

Oog.

A

Oculus

64
Q

Mond.

A

Os

65
Q

Voorarm.

A

Antebrachium

66
Q

Pols.

A

Carpus

67
Q

Duim.

A

Pollux

68
Q

Handpalm.

A

Palma

69
Q

Knieschijf.

A

Patella

70
Q

Enkel.

A

Tarsus

71
Q

Tenen.

A

Phalanges

72
Q

Voet.

A

Pes

73
Q

Grote teen.

A

Hallux

74
Q

Schouderkop.

A

Acromion

75
Q

Uitsteeksel van elleboog.

A

Olecranon

76
Q

Lendenen.

A

Lumbus

77
Q

Knieholte.

A

Popliteus

78
Q

Hielbeen.

A

Calcaneus

79
Q

Voetzool.

A

Planta