Hoofdstuk 1 Flashcards
afwezig
absent(e)
Kopen
acheter
een leeftijd
un âge
oud
âgé(e)
houden van
aimer
zo
ainsi
gaan (naar)
aller (chez)
dan
alors / puis / ensuite
een ziel
une âme
een vriend
un ami
een vriendin
une amie
een jaar
un an
een jaar (duur)
une année
een appartement
un appartement
een namiddag
un après-midi
een kast
une armoire
aankomen
arriver
vandaag
aujourd’hui
goedendag
bonjour
dag (bij afscheid)
au revoir
ook
aussi / également
een wagen
une voiture
een (auto)bus
un (auto)bus
een (reis)bus
een (auto)car
een andere
un autre
eergisteren
avant-hier
eten
manger
een morgen
un matin
een dokter
un médecin / un docteur
zelfs
même
dezelfde
le même
dank u
merci
de zee
la mer
een moeder
une mère
zetten
mettre
middag
midi
middernacht
minuit
een minuut
une minute
modern
moderne
een maand
un mois
de wereld
le monde
iedereen
tout le monde
heel de wereld
le monde entier
een woord
un mot
een motor
un moteur
een muur
un mur
een neus
un nez
zwart
noir(e)
een naam
un nom
nieuw
nouveau / nouvelle
een nacht
une nuit
één uur ‘s nachts
une heure de matin
een nummer
un numéro
een object
un objet
hebben
avoir
een banaan
une banane
mooi
beau / belle / joli / jolie
veel
beaucoup
de boter
le beurre
een balpen
un bic / un stylo
een fiets
une bicyclette / un vélo
goed
bien
wit
blanc / blanche
blauw
bleu / bleue
drinken
boire
goed
bon / bonne
een mond
une bouche
een fles
une bouteille
een arm
un bras
een bureau
un bureau / des bureaux
een cadeau
un cadeau / des cadeaux
een café
un café / des cafés
kalm
calme
een kat
un chat / une chatte
een kasteel
un château
warm
chaud(e)
een hemd
une chemise / chemisier
een ding
une chose
de hemel
le ciel
een cinema
un cinéma
een citroen
un citron
een klas
une classe
een hart
un coeur
van buiten
par coeur
hoeveel
combien
beginnen
commencer
een ei
un oeuf
een oog
un oeil / des yeux
een oom
un oncle
oranje
orange
een sinaasappel
une orange / des oranges
een oor
une oreille
vergeten
oublier
openen
ouvrir
een pagina
une page
een brood
un pain
een broek
un pantalon
een papier
un papier
soms
parfois
praten
parler
voorbij gaan
passer
gebeuren
se passer
betalen
payer
denken
penser
nadenken
réfléchir
verliezen
perdre
een vader
un père
klein
petit(e)
weinig
peu
misschien
peut-être
een foto
une photo
een zin
une phrase
een piano
un piano
een voet
un pied
plaatsen
placer
een punt
un point
een appel
une pomme
een deur
une porte
mogelijk
possible
de post
la poste
hoe
comment
begrijpen
comprendre
de confituur
la confiture
kennen
connaitre
een gesprek
une conversation
een lichaam
un corps
juist
correct(e)
een kleur
une couleur
lopen
courir
een mes
un couteau / des couteaux
een potlood
un crayon
denken
croire
een keuken
une cuisine
een gevaar
un danger