hoofdstuk 1 Flashcards
inleiding tot het immuunsysteem
Definitie antigeen (Ag)
een molecule die bindt aan een antilichaam of een T-cel receptor
Definitie antilichaam (Al)
een glycoproteïne (immunoglobuline) geproduceerd door B cellen en die antigenen bindt
Definitie cytokinen
eiwitten die door cellen worden geproduceerd om te communiceren
Functie immuunsysteem
bescherming tegen infecties, tumoren, maar kan ook auto-immuunziekten veroorzaken
Definitie sub-klinische infectie
een onopgemerkte infectie bij een gastheer
Definitie opportunistische klinische infectie
een infectie bij een patiënt met een zwakker immuunsysteem
Definitie inoculatie
het inbrengen van een infectie bij een patiënt om immuniteit te creëeren
Definitie aangeboren immuniteit
een geheel van verdedigingsmechanismen dat aanwezig is op elk moment
Definitie adaptieve immuniteit
B en T cellen zijn hier de belangrijkste cellen
4 types adaptieve immuniteit
humorale en cel-gemedieerde
Definitie humorale immuniteit
Antistoffen die door B cellen worden geproduceerd om extracellulaire pathogenen te bestrijden
Definitie cel-gemedieerde immuniteit
T cellen bestrijden intra-cellulaire pathogenen of geïnfecteerde cellen door ze te vernietigen
Definitie actieve immuniteit
de patiënt wordt geïnfecteerd en maakt zelf antilichamen aan, de geheugencellen blijven in het lichaam aanwezig
Definitie passieve immuniteit
antilichamen worden geïnjecteerd in een patiënt maar verdwijnen na een aantal maanden
Klonale selectie
enkel de lymfocyten die in contact zijn gekomen met antigenen prolifereren