Hoofdstuk 1 Flashcards
Doen - in
Ik doe de suiker in mijn koffie
To put
I put sugar in my coffee
Halen
To ( go and ) get
Ophalen
To pick up
Hangen - positie
Hanging
Hangen - actie
Hanging
Horen bij
To belong to
For human and animal
Leggen
To lay
Liggen
To lie
Tutoyeren ( tu - twa - ye - ren )
To addressing somebody with “ jij “
Zetten
To put
Zitten
Gaat u zitten ( personen )
De telefoon zit in mijn jas ( dingen )
To sit
Zijn - gebleven
Stayed
Zijn - geworden
Became
De bibliotheek
De bibliotheken
Library
De file
De files
Traffic jam
De gitaar
De gitaren
Guitar
De grond
Ground - floor
De jas
De jassen
Coat
De jongen
De jongens
Boy
De kapstok
De kapstokken
The coat rack
De klok
De klokken
Clock
De lamp
De lampen
Lamp
De lip
De lippen
Lip
De muur
De muren
Wall
De onbekende
De onbekenden
Stranger
De regen
Rain
De rijst
Rice