Honden Flashcards
1
Q
Herders honden
A
- Drijven en bewaken
- Opvoedbaar: ook andere taken
- Verveling
2
Q
Schnauzers
A
- Beschermend
- Huistaken
- Agressie tegen vreemden
3
Q
Sennenhonden
A
Ongeveer gelijk aan herdershonden
4
Q
Molossers
A
- Jacht op leeuwen/wild
- Trouw
- Gevoelig
- Hoge prikkeldrempel
- Goed aardig
5
Q
Pinschers
A
- Waakzaam
- Intelligent
6
Q
Terriers
A
- Onvermoeibaar
- Moedig
- Jacht door op de grond te gaan liggen (voor liggen/ uitdrijven)
7
Q
Teckels
A
- Moedig
- Doorzetting
- Eigenwijs
8
Q
Noordse rassen: primitief en spits type
A
- Zelfredzaam
- Empathisch
- Geen waakhond = te vriendelijk
- Geen erfhond -> jachtpassie
- Roedel
9
Q
Lopende en zweethonden
A
- Uithouding
- Jacht op groot wild
- Groep
- Lopend –> drijven en brakkeren
- Speuren en reukzin
- Luidruchtig temperament
10
Q
Staandehonden
A
- Rustig, gedisiplineerd, kleine groepen
- Heterogene opdrachtne
- Verkennen terrein en geven aan (voorstaan)
- Opstoten, stilblijven en markeren, apporteren
- Onder appel
- Setters
11
Q
Apporteer-, water- of opstoothonden
A
- Gespecialiseerd apporteren (moeilijke gebieden)
- Appel
- “Retrievers”
- Spaniels -> waterwild, creeping –> gevogelte, spinger –> opstoten
12
Q
Gezelschaps/ dames hondjes
A
- Sociaal
- Bescheiden gedrag
13
Q
Windhonden
A
- Zeer oorsponkelijk
- Jacht op het zicht
- Snel en wendbaar
- Zelfstandig
- Beweging