HOK Flashcards
Wat zijn de vier kenmerken van methodisch handelen?
- Doelgericht
- Bewust
- Systematisch
- Procesmatig
Noem vier strategien voor probleemoplossing
- hypothetico deductieve methode
- patroonherkenning
- algoritme of de beslisboom
- verzamelmethode
Noem de voor- en nadelen van de hypothetico deductieve methode
Voordeel: gestructureerde methode van onderzoek
Nadeel: uitkomst van de hypothese is afhankelijk van de hypothese zelf
Houdt geen rekening met statistiek
Is een zwart wit methode
Geef een omschrijving van de hypothetico deductieve methode
Je formuleert een hypothese en gaat onderzoeken of deze juist is.
Geef een omschrijving van de patroonherkenning methode
Op basis van het patroon van de symptomen kom je tot een conclusie
Noem een voordeel en twee nadelen van de patroonherkenning methode
Voordeel: het gaat snel
Nadeel: tunnelvisie en hoge bias
Geef een omschrijving van de algoritme methode
Je zet de volgende stap op basis van het voorgaande antwoord
Noem 2 voordelen en 2 nadelen van de algoritme methode
Voordeel: het is duidelijk en snel
Nadeel: het is een zwart wit methode en niet alle mogelijkheden kunnen worden beschreven.
Geef een omschrijving van de verzamelmethode
Je verzamelt zoveel mogelijk informatie
Geef een voordeel en een nadeel van de verzamelmethode
Voordeel: besluiten worden genomen op basis van veel informatie
Nadeel: het is veel werk om de relevante informatie te scheiden van de irrelevante informatie
Wat is best practice?
Best practice bevindt zich op het snijvlak van patientwaarden, fysiotherapeutische waarden en evidence based behandelingen.
Wat is het verschil tussen screening en diagnosticeren?
screening is een uitsluitend proces, diagnosticeren is een bepalend proces.
Bij screening bepaal je of er verder fysiotherapeutisch onderzoek moet plaatsvinden. Het diagnosticeren gebeurd tijdens het fysiotherapeutisch onderzoek.
Noem de drie kenmerken van een anamnese
- algemeen
- hypothesevorming en toetsing
- instrumentarium
Noem 4 kenmerken van het algemene deel van de anamnese
- uitgangspunten zijn de aanmeldingsgegevns en vroege hypothesen
- Je begint patientgestuurd en gaat naar fysiotherapeutgestuurd
- Je begint bij orientatie op het probleem en gaat naar analyse van het probleem
- Uitgebreidheid is afhankelijk van belastbaarheid van patient en de aard van de informatie.
Noem 2 kenmerken van het anamnese onderdeel hypothesevorming en toetsing
- toetsing van vroege hypothesen over het gezondheidsprobleem op bevestiging en ontkenning
- informatieverzameling op basis van de inhoud van de vroege hypothesen
Noem een kernmerk van het anamnese onderdeel instrumentarium
Gespreksvoering en observatie
Noem de 13 categorieen van de fysiotherapeutische anamnese
- personalia
- hulpvraag
- gezondheidsprobleem/gezondheidstoestand
- Historie en beloop
- Invloeden op het probleem
- Relatie met vroegere of andere problemen
- Behandeling en resultaten
- Restricties en adviezen
- Contra-indicaties
- Individuele omstandigheden
- Verwachtingen
- Lekenoordeel
- Oplossingen van de patient
Wat is de initiele hypothese?
eerste globale indruk van de patient en de situatie. De initiele hypothese bevat de info uit de verwijzingsbrief, de regio van het gezondheidsprobleem en de verstoorde grondmotorische eigenschap
Wat is een PIP?
Patient identifeid problem. De ideeen en gedachten van een patient omtrent zijn ziektebeeld/klachten/stoornissen
Wat is een NPIP?
non patient identified problem. De ideeen en gedahcten van anderen dan de patient omtrent zijn ziektebeeld/klachten/stoornis
Geef de invloeden van het model van Cott van micro naar macro (9)
- moleculair
- subcellulair
- cellulair
- weefsel
- orgaan/regelsysteem
- lichaamsdeel
- lichaam
- mens in omgeving
- mens in samenleving
Welke onderdelen in het systeem van Cott bepalen de functie en stoornis?
- moleculair
- subcellulair
- cellulair
- weefsel
- orgaan/regelsysteem
- lichaamsdeel
Welke onderdelen in het systeem van Cott bepalen de activiteit/beperking?
- lichaam
- mens in omgeving
- mens in samenleving
Welke onderdelen in het systeem van Cott bepalen de sociale participatie/handicap?
- externe factoren
2. interne factoren