HOK 7 Flashcards

1
Q

Wat houden bradycardy en tachycardy in?

A

bradycardy = te weinig slagen van het hart.

tachycardy = te veel slagen van het hart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een stent?

A

Een vaatverwijder

soort gaas dat je inbrengt en gaat ophoping tegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat betekent dotteren?

A

Schoonmaak van aderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een maze procedure

A

Kleine insnijdingen in linker en rechter boezem om impulsen te verminderen.

Door littekenweefsel zorg je ervoor dat hij geen ongewenste prikkel meer doorgeeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Voorbeelden hartklepaandoeningen

A
  • klepstenose = verharding van de klep (bijna niet open)
  • kamer hypertrofiëren (meer bloed erin duwen.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Voorbeelden van cardiomyopathie

A
  • Myocard dat bindweefsel wilt zijn = geleidingsprobleem
  • Hartspierweefsel dat meer elastine wilt zijn = probleem met kracht zetten.

-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn voorbeelden van hartontstekingen

A

endocarditis = binnenste laag

myocarditis = spierweefsellaag

pericarditis = hartzakje ontstoken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de tetralogie van Fallot ?

A

1) gat in septum
2) semilunaire pulmonaliskleppen gestenotiseerd.
3) rechterventrikel hypertrofie
4) aorta meer gericht op het rechter en op het linkerventrikel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het fenomeen Raynaud

A

1) vasoconstrictie handen en voeten
2) centrale bloedtoevoer beter geregeld dan perifeer
3) nagels gladder / veel haargroei op vingers. –> tekort doorbloeding is missen van wartme –> haar om dit op te vangen.
4) zenuwen niet goed doorbloedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kenmerken van goedaardige kanker (benigne)

A
  • niet infiltratief
  • omkapseld
  • plaatselijke klachten
  • matige vascularisatie
  • groeit langzaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kenmerken van kwaadaardige tumor (maligne)

A
  • infiltratief (uitlopers)
  • groeit snel
  • invasief / destructief
  • metastasering (uitzaaiing via lymfe)
  • goede vascularisatie
  • verspreide klachten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Risicofactoren kanker

A
  • roken
  • voedingsstoffen (veel vet = darmkanker.)
  • infecties
  • chemische stoffen (asbest)
  • straling (UV-straling.)
  • Genetisch
  • Hormonen (kanker aan voortplantingsorganen.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn carcinomen

A

kanker aan epitheelcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn sarcomen

A

kanker aan het bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn blasthomen

A

Kanker in ontwikkeld weefsel (bijvoorbeeld zenuwweefsel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn Osteosarcomen

A

Botkanker.

bijvoorbeeld:

  • Ewing sarcoom
  • chondrosarcoom.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn systeemvormen van kanker?

A

Leukemie = bloedkanker

Lymfomen = kanker aan het lymfestelsel

Ziekte van Kahler = kanker bloedplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waar staan in de classificatie van kanker de

T, de N en de M voor?

A

T = grootte tumor (1 t/m 5)

N = aangedane lymfeklierstation (0 t/m 3 )

M = uitzaaiingen (0 of 1)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Behandeling van kanker kunnen..

A

neo-adjuvant = voorbereidende behandeling (verkleinen tumor)

curatieve behandeling = operatie, gehele tumor verwijderen.

palliatieve behandeling = symptomen tegengaan en kwaliteit van leven verbeteren.

Adjuvante behandeling = preventieve behandeling om uitzaaiingen te voorkomen (chemo, stamceltherapie.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn algemene symptomen voor kanker in de spijsverteringsorganen?

A
  • nachtelijke pijn
  • pijn die niet afneemt in rust
  • onverklaarbaar gewichtsverlies
  • extreme vermoeidheid
  • verandering in gastro-intestinale functie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Station 1 spijsverteringsstelsel =

oesophagus (slokdarm)

A

via peristaltiek (knijpende beweging.) naar boven of beneden.

bij kanker

  • pijn keel, borst & schouderbladen.
  • weinig klachten
  • chronisch hikken
  • gewichtsverlies
  • duizeligheid
  • vermoeidheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Station 2 spijsverteringsstelsel =

Gaster (maag)

A
  • afbreken grote eiwitten door pepsine
  • bacteriën doden

Bij kanker =

  • pijn epigastrisch, middenlijn laag thoracaal, schouders en nek
  • misselijkheid
  • braken
  • verminderde eetlust
  • gewichtsverlies
  • snel vol gevoel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Station 3 begin van de dunne darm, hier ligt de pancreas (alvleesklier)

A

Sappen toevoegen aan eten:

endocrien = in de bloedsomloop

- insuline (bloedsuiker verlagen)

-glucagon (bloedsuiker verhogen)

exocrien = in het spijsverteringsorgaan

- Amylase (afbraak koolhydraten)

  • Lipase (afbraak vet)

Pijn = buik & rug (links en midden thoracaal)

  • misselijkheid
  • vermoeidheid
  • braken
  • verminderde eetlust
  • gewichtsverlies
  • snel vol gevoel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Station 4 Ook aan begin van de dunne darm

Hepar (lever)

A
  • opslag glycogeen
  • productie niet - essentiële amminozuren
  • productie plasma- eiwitten
  • ontgifting
  • productie van gal (via galblaas naar dunne darm)
  • Afbraak bilirubine

Pijn bij kanker =

Buik en rug (rechts, midden en hoog-thoracaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Station 5 = dunne darm
Hier worden alle voedingsstoffen opgenomen Bestaat uit 3 onderdelen **Duodenum =** 12-vingerige darm **Jejunum =** nuchtere darm **Ileum =** kronkeldarm Vanuit galblaas, lever en alvleesklier komen er sappen bij voor vertering van de voedingsstoffen. Bloed stroomt traag voor goed opnemen voedingsstoffen. Pijn bij kanker = buik & rug (laag thoracaal)
26
Waaruit bestaat de darmwand bij de dunne darm?
- Villi (darmvlokken) - microvilli (kleine haartjes op ringen) - circulaire spierlaag - longitudinale spierlaag
27
Station 6 = Dikke darm
- eerst in blinde darm terecht Functie = - vocht onttrekken aan de 'bolus' - water- en zoutresorptie - Hier vindt de darmflora plaats Bij kanker = pijn = buik en rug lumbopelvisch
28
Waar wordt het **lower respiratory systeem** gescheiden van het **upper respiratory systeem**?
Strottenhoofd (larynx)
29
Wat zijn de functies van de neus (bij inademen)
- keuren van de lucht - verwarmen lucht = snellere defusie - bevochtigen deeltjes = snellere defusie - filteren door neusharen & mucus
30
Wat zijn de 3 onderdelen waar uitwisseling mogelijk is in het lower respiratory system?
- respiratoire bronchiolen - alveolaire gangen - alveoli
31
Waar bestaat het ademminuutvolume uit?
Ademfrequentie x hoeveel lucht per ademteug.
32
Voorbeelden van (hulp)inademingsspieren
Diafragma & m. intercostalis externus **Hulp =** - m. serratus anterior - m. pectoralis - m. sternocleidomastoideus - m. scaleni
33
Door welke 2 vliezen worden de longen omgeven?
**pleura pulmonales / visceralis** = longvlies **pleure pariatalis / wandstandig =** borstvlies
34
Wat is **surfactant?**
Klein laagje water in de alveoli die de oppervlaktespanning moet verlagen bij uitrekken. Functie = Tegengaan beschadiging alveoli
35
Wat is de benaming voor een klaplong en wat gebeurt er bij deze pathologie?
**pneumothorax** Er komt lucht tussen het borst- en longvlies
36
Wat zijn de verschillende **longvolumes?**
**TV (teugvolume) =** bij normale ademhaling **ERV (**expiratoir reserve volume) = na normale uitademhaling **IRV** (inspiratoir reserve volume = na normale inademing **RV** (restvolume) = alles wat achterblijft in longen.
37
Wat zijn de verschillende Longcapaciteiten?
Inspiratoire capaciteit = **IRV + TV** totale longcapaciteit = **RV + TV + IRV + ERV** vitale capaciteit = **ERV + TV + IRV** functionele residuele capaciteit = **RV + ERV**
38
Wat zijn de 2 vormen van longaandoeningen
- **restrictief** (thorax + borst kleiner) - **obstructief** ( luchtstroom minder)
39
Wat is de **epiglottis**
strottenklepje
40
Waaruit bestaat de binnenwand van de **bronchiën?**
- Cilia - slijmklieren - mucuslaag
41
Wat gebeurt er als er schadelijke stoffen in de luchtweg terechtkomen?
- cilia wordt minder aangemaakt - slijmklieren zetten op - mucus wordt compacter - diameter wordt kleiner en hierdoor ontstaat er een **bronchoconstrictie**
42
Wat gebeurt er bij **longemfyseem**?
Kleine blaasjes worden grote blaasjes Deze drukken andere blaasjes dicht en kan er moeilijk lucht uit of bij Zo blijft er veel dode lucht in de longen
43
Wat betekend **trapped air**
Elastine in de alveoli neemt af en veert niet meer goed mee bij uitademing, hierdoor blijft er lucht achter.
44
Welke soorten receptoren worden ingezet bij de ademhalingsregulatie?
- **perifere chemosensor** meten H+, zuurstof, CO2 = liggen verspreid in lichaam - **centrale chemosensor** voor de hersenstam, meet de pH waarde. **rekreceptoren** in de longen, Bij hyperinflatie zort dat er wordt begonnen met uitademen **propriosensoren** Als er meer bewogen wordt, wordt er meer ATP gemeten en moet er meer zuurstof komen.
45
Wat houdt het **Haldane effect** in
In de longen hangt **H+** aan hemoglobine, druk zuurstof zo groot dat hemoglobine **H+** laat vallen en zuurstof bindt.
46
Wat houdt het **Bohr- effect** in?
Onder bepaalde omstandigheden wordt er makkelijker zuurstof uit bloed afgegeven - hoge temperatuur - hoog CO2 gehalte - lage pH waarde (betekend dat het zuurder is, komt door verbranding)
47
Waar en wanneer wordt EPO aangemaakt?
in de **bijnierschors** bij een lage **hematocriet-waarde** EPO = erythopoetine
48
Wat zijn **excacerbaties** en waardoor kunnen deze ontstaan?
Verergering van de symptomen bij COPD (gem. 2 x per jaar) - virale of bacteriële infectie (roken) **50 - 70%** - omgevingsfactoren (vervuilde lucht) **10 %** - Onbekend **30 %**
49
Wat zijn de effecten van roken?
- perifere vasoconstrictie - zuurproductie maag erger - verhoogde bloeddruk - genmutaties - insulineresistentie
50
Wat betekend **perfusie**?
doorbloeding van de longen.
51
Op welke 3 niveau's kan je zuurstof laten toenemen bij COPD
- **spierweefsel** (meer mitochondriën) - **cardiovasculair** (hogere hematocriet of stoppen met roken) - **longen**
52
Wat is een **shunt?**
Goede perfusie maar slechte ventilatie
53
Wat betekend **ventilatie - perfusie inhomogeniteit?**
Goede ventilatie maar slechte perfusie
54
Hoe ziet de bloedsomloop van het hart eruit?
1) zuurstofarm bloed via de **vena cava superior/inferior** komt het **rechteratrium** binnen 2) via de **tricuspidalisklep** naar het **rechterventrikel** 3) Via de **pulmonalesklep** uit het **rechterventrikel** door de **a.pulmonales** naar de longen 4) Via 1 van de 4 **venae pulmonales** naar in het linkeratrium 5) Via de **mitralisklep/bicuspidalisklep** naar linkerventrikel 6) Door **aorta-semilunaire kleppen** naar **aortaboog** en deze pompt zuurstofrijk bloed naar onderste en bovenste lichaamshelft. 7) Kleine afslag **kransslagaders** om hart zelf van zuurstofrijk bloed te voorzien
55
Hoe ziet de prikkelgeleiding van hart eruit?
1) **SA-knoop** (van zichzelf 100 slagen per minuut) 2) **AV-knoop** (safety optie, van zichzelf 60 slagen per minuut door pacemakercellen.) + kleine vertraging voor vollopen ventrikels 3) **Bundel van His** 4) **Bundeltakken** (takken van Tamawa) 5) **Purkinjevezels** (zorgen krachtige contractie)
56
ECG Waar staan de P, QRS en de T-top voor?
**P-top =** samenspannen (depolarisatie atria) **QRS-top =** depolarisatie ventrikels + repolarisatie atria **T-top =** repolarisatie ventrikels
57
Wat zijn **papillaire spieren**
Draadjes aan de AV-kleppen, zorgen ervoor dat de kleppen dichtblijven bij contractie.
58
Door welke 2 zenuwen wordt het hart geïnnerveerd?
**n. vagus** = vertragen (parasympatisch) **n. accelerantes =** versnellen (sympatisch)
59
Uit welke 2 onderdelen bestaat de **systole**
**Isovolumetrische contractie** alle kleppen dicht volume in ventrikels verandert niet druk in arterien hoger dan druk in ventrikels **Ejectiefase** druk in ventrikels hoger dan druk in arterien aortaklep + pulmonalesklep open Bloed spuit eruit.
60
Uit welke 2 onderdelen bestaat de **Diastole?**
**Isovolumetrische relaxatiefase** AV, aorta & pulmonaleskleppen gesloten Onderdruk t.o.v. atria hoger **Vullingsfase** druk arteriën hoger --\> AV kleppen open **Snelle vullingsfase** = AV-kleppen open en het bloed wordt opgezogen uit de vaten en de atria. **Langzame vullingsfase** = Atriumcontracie
61
Wat is de **windketelfunctie?**
Aorta is groot deel elastine, door een heftige bloedstroom kan hij deze omzetten van een pulserende stroom naar een geleidelijke stroom.
62
Door welke krachten komt het bloed/ lymfen terug naar het hart?
**vis a tergo** = kracht van achter - bloeddruk + stuwingskracht hart **vis a laterale** = kracht van opzij - arteriële pulsatie - spierpomp - venoconstrictie **vis a tergo =** kracht van voren - zuigkracht van het hart - Ademhaling (meer ruimte hart bij inademing dus meer zuiging.)
63
Wat is het **waterstraal effect?**
Zuiging van het hart dat ervoor zorgt dat er ook lymfevocht mee wordt gezogen
64
Wat gebeurt er als de linker- en rechterkamer minder bloed aan kunnen zuigen?
**linkerkamer =** Vocht bij longen **rechterkamer =** perifeer oedeem *Bewegen is het beste bij oedeem*
65
Hoe ziet de bouw van arteriën en vena eruit?
**Tunica adventitia** = buitenlaag --\> bestaat uit bindweefsel **Tunica media =** middenlaag --\> bestaat uit spierweefsel **Tunica intima =** Binnenlaag --\> bestaat uit glad spierweefsel & bindweefsel. in de alveoli maar 1 laag dik voor goede defussie.
66
Wat is de functie van het **lymfesysteem**
Extra afvoersysteem Vervoeren van grotere stoffen: - witte bloedcellen - grotere eiwitten - water. Vervoeren naar **lymfeknoop** = zuiveringsstation
67
Door welke dingen kan oedeem ontstaan?
- verhoogde capillaire druk - verlaging colloïd osmotische druk (te weinig albumine) - verhoogde capillaire doorlaatbaarheid - slechte lymfeafvoer
68
Welke factoren beïnvloeden de bloeddruk ?
- bloedvolume - HF - slagvolume - viscociteit bloed - perifere weerstand (vasoconstrictie & vasodilatatie)
69
Hoe wordt de bloeddrukregulatie geregeld?
**neuraal (snel) =** **-** sympatisch --\> n.accelerantes - slagvolume toenemen - viscociteit toenemen - venoconstrictie **hormonaal (langzaam)** **-** ADH - RAAS
70
Waar zeggen deze bloedrukmetingen? 120/ 80 140 / 90 90 / 60
120 / 80 = **normale bloeddruk** 140 / 90 = **hypertensie** 90 / 60 = **hypotensie**
71
Wat houdt het RAAS systeem in?
Baroreceptoren in de nieren meten te lage bloeddruk, Maken **renine** aan, deze zorgen voor de aanmaak van **angiotensine** **Angiotensine** zorgt voor: - vasoconstrictie - aanmaak ADH - aanmaak **aldosteron** in de **bijnieren** --\> zorgt voor zoutresorptie (ook dorstprikkel) - activatie n.accelerantes
72
Hoe kunnen de volgende dingen voor een hoge bloeddruk zorgen? Zout Overgewicht Ouderdom Stress
Zout = vasthouden vocht Overgewicht = vet afzetten in bloedvetwand Ouderdom = elastine omlaag en meer collageen Stress = alleen de n.accelerantes activeren
73
Welke receptoren meten de bloeddruk in de bloedvaten?
baroreceptoren
74
Wat zijn symptomen van darmkanker?
Bloed bij ontlasting Vermoeilijkte ontlasting pijn in de rug afname gewicht vermoeidheid.
75
Wat zijn aanvullingen op de screening/ anamnese bij kanker in het spijsverteringsstelsel
- slikproblemen - indigestie - voedselintolerantie - misselijkheid / overgeven - stoelgangproblemen.
76
Wat is de plek in het ruggenmerg waar signale van perifere motoriek samenkomen?
**WDR-neuron**
77
Wat is de **Zone van Head**
bijbehorend huidgebied van het orgaan wordt herkend als de plek waar de pijn zit
78
Wat houdt **defense musculair** in?
beschermende spieren die aanspannen als er iets in de organen mis is.
79
Wat betekenen de volgende termen: sudotoom, vasotoom & pilotoom
**sudotoom =** zweetklieren die vanuit een segment geïnnerveerd worden **vasotoom =** doorbloeding die vanuit een segment geïnnerveerd worden. **pilotoom =** Alle haartjes die vanuit een segment geïnnerveerd worden.
80
Wat betekent **allodynie ?**
Pijn voelen bij een prikkel die geen pijn hoort te doen.
81
Wat betekent **hyperalgesie?**
meer pijn bij een nociceptieve prikkel dan normaal
82
Wat betekent **Hyperesthesie**
Alle sensorische info komt heftiger binnen dan normaal.
83
Hoe is de vocht verdeeld in het lichaam?
- 40% opgeloste en vaste stoffen, - 60% water, en bestaat weer uit: - **35% intracellulair vocht**, - 25% **extracellulair vocht, en bestaat weer uit:** 15% interstitieel vocht, 5%intravasculair,en; 5% transcellulair (**urine**, **gal**-, maag-, darmvocht, liquor CZ etc.)
84
wat doet Kapsel van Bouwman
filtratie in de nefron
85
m. detrusor
spier om blaas heen --\> knijpt samen is plassen.
86
n. pelvici & n. hypogastry