hofdstuk 1 biologie h 4 Flashcards
organismen
levende wezens
stofwisseling
alle chemische (scheikundige) reacties in een organisme
soort
organismen die zich onderling kunnen voortplanten en daarbij vruchtbare nakomelingen voortbrengen
levenscyclus
alle individuen van een soort doorlopen tijdens hun levensloop dezelfde fasen of stadia (ei, rups (larve), pop, volwassen dier (imago)) en ondanks dat individuen van een soort sterven, blijft de soort voortbestaan
DNA
molecuul dat de erfelijke informatie van een organisme bevat
cel
een grotere biologische eenheid en een hoger organisatieniveau dan een molecuul; alle organismen bestaan uit een of meer cellen
organellen
Onderdelen van een cel met een bepaalde functie
weefsel
Een groep cellen met dezelfde vorm en functie
orgaan
Deel van een organisme met een specifieke bouw en functie
orgaanstelsel
Aantal organen dat samen een bepaalde functie uitoefent
populatie
Groep individuen van dezelfde soort die in een bepaald gebied leeft en zich onderling voortplant
levensgemeenschap
Alle verschillende populaties die in een gebied samenleven
ecosysteem
Min of meer begrensd gebied met bepaalde eigenschappen. Zowel de levende als de niet-levende natuur in dat gebied maakt deel uit van het ecosysteem
tussencelstof
Bij veel weefsels liggen de cellen niet direct tegen elkaar aan, maar komt tussencelstof voor. Het soort tussencelstof hangt samen met de functie van het weefsel
celmembraam
Buitenste laag van een cel die het inwendige van de cel, het cytoplasma (celplasma), scheidt van het milieu buiten de cel
cytoplasma
Inhoud van de cel die bestaat uit het grondplasma met daarin allerlei organellen, ook celplasma genoemd
celkern
Organel in het cytoplasma dat omsloten is door het kernmembraan en DNA bevat
vacuole
Blaasje gevuld met vacuolevocht in het cytoplasma; veel plantaardige cellen bevatten een grote centrale vacuole
plastiden
Organellen in plantaardige cellen waarvan verschillende typen bestaan: bladgroenkorrels, chromoplasten en leukoplasten
bladgroenkorrels
Plastiden die groene kleurstoffen bevatten, ook chloroplasten genoemd
bladgroen
Groene kleurstoffen in chloroplasten
celwand
Stevig laagje om een plantaardige cel heen dat niet tot de cel behoort (is tussencelstof)
chromosomen
Lange moleculen DNA
erfelijke eigenschappen
Informatie die de bouw en functie van een cel bepaalt
Endoplasmatisch reticulum
Een uitgebreid netwerk van membranen die holten en kanaaltjes vormen dat zich in het cytoplasma bevindt
Ruw endoplasmatisch reticulum
Endoplasmatisch reticulum waarbij zich ribosomen op de membranen bevinden
Ribosomen
Kleine bolvormige organellen die eiwitten produceren met behulp van de informatie die is vastgelegd in het DNA
Golgisysteem
Opeengestapelde platte membranen in het cytoplasma waarin eiwitten worden bewerkt totdat ze hun definitieve vorm hebben
Exocytose
Afsnoeren van blaasjes door het celmembraan om stoffen naar buiten de cel te transporteren
Lysosomen
Afgesnoerde blaasjes van het golgisysteem met eiwitten (enzymen) die in de cel blijven; na versmelting met een ander blaasje kunnen de enzymen de eiwitten in dit blaasje verteren
Enzymen
Eiwitten die stoffen kunnen afbreken
Mitochondriën
Bolvormige organellen met dubbele membranen waarin met behulp van zuurstof energie wordt vrijgemaakt die tijdelijk is opgeslagen in ATP
ATP
Moleculen die worden gemaakt in de mitochondriën en de belangrijkste energieleverancier zijn voor processen in de cel
glucose
Een vorm van suiker
Fosfolipiden
Een fosfolipidemolecuul is een vetachtige stof
Membraaneiwitten
Eiwitten in het celmembraan; spelen vaak een rol bij het transporteren van stoffen in en uit de cel
Trilhaar
Een lange zweephaar die een functie kan hebben bij de voortbeweging van een cel of bij de verplaatsing van stoffen langs de cel
Endocytose
Het afsnoeren van blaasjes door het celmbraan om stoffen in de cel op te nemen
Endosoom
Blaasje dat zich afsnoert van het celmbembraan
Diffusie
Verplaatsing van een stof van een plaats met een hoge concentratie naar een plaats met een lage concentratie van die stof
Semipermeabel of selectief permeabel
Een membraan waar kleine moleculen wel doorheen kunnen, maar grote moleculen niet
Osmose
Diffusie van water door een semipermeabel membraan
Osmotische waarde
De concentratie aan opgeloste stoffen van een oplossing
Isotoon
Oplossing waarvan de osmotische waarde gelijk is aan de osmotische waarde van het cytoplasma in een cel
Hypotoon
Oplossing waarvan de osmotische waarde lager is dan de osmotische waarde van het cytoplasma in een cel
Hypertoon
Oplossing waarvan de osmotische waarde hoger is dan de osmotische waarde van het cytoplasma in een cel
turgor
De druk op de celwand in een plantaardige cel
Plasmolyse
Het loslaten van het celmembraan van de celwand
Passief transport
Transport waarvoor geen energie nodig is
Transporteiwitten
Eiwitten die specifieke moleculen kunnen binden en transporteren door het membraan
Actief transport
Transport van stoffen waarvoor energie (omzetting ATP) nodig is