Hoe gaat het? Flashcards
1
Q
?cómo está usted?
A
Hoe gaat het met u?
2
Q
?Cómo estás?
A
Hoe gaat het met je?
3
Q
?qué tal?
A
Hoe gaat ie?
4
Q
?cómo te va?
A
Hoe gaat het met je?
5
Q
?qué haces?
A
Wat doe je?
6
Q
?qué pasa?
A
Wat gebeurt er?