HOC thema 5 Flashcards
Uit welke stappen bestaat het screeningsproces?
Aanmelding
Inventarisatie hulpvraag
Screening pluis of niet pluis
Informeren en adviseren
Wanneer is het pluis en wanneer is het niet-pluis?
Pluis = bekend, volgens het boekje
Niet pluis =
Niet bekend patroon;
Bekend patroon, afwijkende symptomen;
Bekend patroon, afwijkend beloop;
Aanwezigheid rode vlaggen.
Contact opnemen huisarts
Waarom is communicatie met de patiënt erg belangrijk?
Informatie: wat moet de patiënt redelijkerwijs weten uit het kennisdomein van defysiotherapeut, zonder dat dit aanleiding geeft tot onnodige ongerustheid?
Toestemming: mag de fysiotherapeut zonder toestemming met de huisarts communiceren? Moet de fysiotherapeut de huisarts informeren?
Waar staan alle vlaggen voor?
rood = biomedisch
geel = psychosociaal
blauw = sociaal en economisch
zwart = beroepsmatige risicofactoren
Wat is het verschil tussen screening en diagnosticeren?
Screening is het proces waarbij de fysiotherapeut patiënten screent via een gerichte anamnese, eventueel aangevuld met lichamelijk onderzoek, teneinde te besluiten of het gezondheidsprobleem binnen of buiten het beroepsdomein van de fysiotherapie valt.
Bij diagnosticeren inventariseert en analyseert de fysiotherapeut methodische wijze het probleem met bewegen en relateert dit probleem aan de hulpvraag van de cliënt.
Wat zijn de kenmerken van methodisch handelen?
Doelgericht: de hulpverlener laat zich leiden door het doel dat hij wil bereiken. Hij laat zich leiden door een concrete voorstelling van het resultaat van zijn handelen.
Bewust: de therapeut is zich ervan bewust dat oordelen van patiënt en therapeut gebaseerd zijn op verschillende waarden en normen. De therapeut is zich ook bewust dat patiënt, fysiotherapeut en verwijzer verschillende ideeën hebben over de bedoeling van de fysiotherapeutische behandeling. Hij respecteert deze zonder zichzelf geweld aan te doen. Hij neemt zijn besluiten bewust op basis van best practice overwegingen.
Systematisch: logische ordening van de te nemen stappen gerelateerd aan de doelen. De therapeut gebruikt regels en werkwijzen.
Procesmatig: de therapeut handelt volgens een bepaalde ontwikkelingsgang en is in staat om van het hulpverleningsproces een dynamisch gebeuren te maken. De fysiotherapeut gebruikt uitkomsten of gegevens uit voorgaande fase en taxaties met betrekking tot het toekomstig verloop voor het bepalen van de te nemen stappen.
Uit welke stappen bestaat het diagnostisch proces?
Aanvullende anamnese
Aanvullend onderzoek
Analyse
Wat wordt bedoelt met de term Evidence based practice?
Evidence-based practice is het zorgvuldig, expliciet en oordeelkundig gebruik van het huidige beste bewijsmateriaal (bewijs en evidence) om beslissingen te nemen met individuele cliënten (en/of hun naasten) over goede of gewenste zorg of behandeling.
Waar zijn best - practice beslissingen in onder te verdelen?
Dit zijn de EBP:
- Best Evidence
- Clinical expertise
- Patient values & preferences
Wat zijn de verschillende strategieën voor probleemoplossing?
Hypothetisch-deductieve benadering = van algemeen naar specifiek probleem geredeneerd (wegstrepen)
patroonherkenning = een probleem wordt op basis van eerdere ervring en kennis herkend
Algoritme en beslisboom = tot de juiste conclusie komen door het volgen van een diagnostisch proces, waarbij de verschillende wegen vooraf zijn aangegeven
Verzamelmethode = het verzamelen van veel verschillende gegevens over het ontstaan van het probleem in de gezondheid, beïnvloedende factoren en de domeinen van het ICF.
Wat zijn de voor- en nadelen van de verschillende strategieën voor probleemoplossing?
Hypothetisch-deductieve benadering:
Voor = hypothesen geven richting aan het vervolgonderzoek
Nadeel = Dat je bepaalde zaken over het hoofd kan zien
Patroonherkenning:
Voor = Er is direct snelheid
Nadeel = Er worden alleen verschijnselen herkend die passen in het veronderstelde bekende probleem
Algoritme en beslisboom:
Voor = De verschillende wegen zijn vooraf aangegeven, waardoor de fysio relevante vragen kan stellen.
Nadeel = Door de complexiteit van gezondheidsproblemen moet de patient even goed de hypothese toetsen
Verzamelmethode:
Voor = Alles wordt in kaart gebracht waardoor toevallig de juiste diagnose gesteld wordt.
Nadeel = Alles willen verzamelen is niet efficiënt
Wat is de anamnese?
De anamnese is het eerste gesprek met de patiënt
Wat zijn de doelen van de anamnese?
- Kennis maken en contact leggen;
- Verhelderen van de klachten, de hulpvraag, de klachtbeleving, het omgaan met de klacht en de sociaal-maatschappelijke gevolgen voor de patiënt;
- Verhelderen van de ideeën, inzichten en hypothesen van de patiënt over de klachten;
- Toetsen en bijstellen van de hypothesen die naar aanleiding van de verwijzing of screeningzijn geformuleerd op basis van de nieuwe informatie;
- Verzamelen van nog ontbrekende relevante informatie over de patiënt met de klachten voor het vormen van hypothesen voor het onderzoek
- Meedelen van hypothesen aan de patiënt en deze afstemmen op diens ideeën;
- Uitspreken van wederzijdse verwachtingen;
- Opstellen van het onderzoeksplan en overgang naar onderzoek gericht op het functioneren.
Wat is het verschil tussen een open en een gesloten gespreksvorm?
Open = ruimte voor verhaal patiënt, meer dan alleen de voor de fysio relevante info
Gesloten = Weinig ruimte voor de patiënt en volledig verzamelen van info over de patiënt.
Wat is een voorbeeld van een anamnese?
- personalia van de pt
- hulpvraag
- gezondheidsprobleem en toestand
- historie en beloop
- invloeden op het probleem
- relatie met vroegere of andere problemen
- behandeling en resultaten
- restricties en adviezen
- contra-indicaties
- individuele omstandigheden
- verwachtingen
- lekenoordeel
- oplossingen van de patiënt.
Waar kan je de anamnese in onderverdelen?
auto-anamnese = gesprek tussen de fysio en patiënt
hetero-anamnese = gesprek tussen de familieleden of anderen en de fysio. bijvoorbeeld bij:
comateuze patienten, jong kind of verstandelijk beperkt persoon
Wat zijn de verschillende soorten onderzoeken in de orthopedie?
- Screening en anamnese
- Algemeen (orthopedisch) onderzoek = inspectie, bewegingsonderzoek (=actief passief etc.) & palpatie
- Specieel onderzoek = specifiek onderzoek, alleen uitgevoerd wanneer er aanleiding voor is op basis van voorgaande onderzoeken.
Beeldvormend onderzoek = onderzoek waarbij er een beeld (plaatje) van het inwendige lichaam wordt gemaakt.
-
Wat zijn de verschillende soorten beeldvormende onderzoeken?
Röntgen = d.m.v. röntgenstraling, voor fracturen en thoraxfoto
CT-scan = Computer Tornografie, via röntgenstraling, voor buik, hart, hersenen en longen.
MRI-scan = magneetveld en radiogolven, hersenen, wervelkolom, hoofd, schouder, knie, borsten en buik.
Echografie = geluidsgolven, zwangerschap, spieren, pezen, gewrichten, schildklier, bloedvaten onderzoek van de borsten.
Ultrageluid = Geluid waarvan de frequentie te hoog is om gehoord te worden door het menselijk oor. Het ultrageluid dringt door in zachte weefsels en weerkaatst door harde weefsel, zoals botweefsel. Zo kunnen de zachte delen van het lichaam zichtbaar gemaakt worden. Vaak toegepast bij een echo.
Hoe ziet de opbouw bij de fysiotherapeutische diagnose eruit?
- ADL handelingen;
- Baseline bepalen;
- Inspectie en palpatie;
- Actiefonderzoek;
- Passiefonderzoek;
- Weerstandsonderzoek.
Specifiek onderzoek;
Oriënterende spierlengtetesten
Wat zijn de doelen van de verschillende onderzoeken?
ADL = achterhalen welke problemen de pt heeft in het dagelijks leven
Baseline = Op basis van stabiliteit of bij spierlengte. Bestaat uit; totaalhandelingen, deelhandeling, probleem-deelhandeling, grondmotorische eigenschap, provoceren en reduceren en het specificeren van het beweegprobleem.
Inspectie & palpatie = analyse maken over de toestand van de anatomische eigenschap van de patiënt om er in de rest van het onderzoek op te kunnen anticiperen. Bij palpatie ook specifieke pijnprovocatie.
Basis functieonderzoek =
Actief = myogene mobiliteitsproblemen onderzoeken
Passief = arthrogene mobiliteitsproblemen onderzoeken
Weerstand = kracht
Specifiek onderzoek = evidence testen om een diagnose te verwerpen of te behouden
Oriënterende spierlengtetesten = voor problemen in de ROM of nek-pijn.
Wat is een verwijzing?
In een verwijzing staat een beargumenteerd
schriftelijk advies van een verwijzer aan een
patiënt om naar een fysiotherapeut te gaan. In dit geval is screening niet meer nodig.
Wat is een initiële hypothese?
Beschrijft de eerste indruk van de patiënt, ook gevormd door eventuele info van de verwijzer
In een initiele hypothese moeten de volgende zaken staan:
- informatie van de verwijsbrief
- lichaamsregio van probleem
- verstoorde grondmotorische eigenschap
vb: Jochem heeft nekklachten met uitstraling naar de schouder als gevolg van een mobiliteitsprobleem in de nek.
Waar staan de begrippen PIP en NPIP voor?
PIP = patient identified problems (patiënt mening)
NPIP = non-patient indentified problems (mening van anderen)
Hoe kan je uit de informatie uit de verwijzing en de aanmelding een initiële hypothese opstellen?
Bijvoorbeeld een cliënt komt binnen via DTF en is 2 dagen gelden door de enkel gegaan. De initiële hypothese is: mevrouw X heeft enkelklachten links als gevolg van een verminderde myogene mobiliteit. Aan de hand van de anamnese kan je de initiële hypothese gaan bijstellen of uitsluiten en kan je door middel van onderzoek de klachten in kaart brengen. Op basis hiervan kan je de behandeling bepalen en een prognose geven voor de duur van het herstel en de behandeling.
Wat zijn de onderdelen van het RPS-formulier?
Functies en anatomische eigenschappen: de mens als organisme
Activiteiten: het menselijk handelen
Participatie: deelname aan de samenleving
Persoonlijke factoren: factoren vanuit de patiënt zelf die invloed hebben op de klachten
Omgevingsfactoren: factoren uit de omgeving van de patiënt die van invloed zijn op de klachten
Geef hierbij een initiele en een bijgestelde hypothese
Stoornis = Onzeker gevoel in linkerschouder, snel vermoeid en spierafname.
Activiteiten = Ramen lappen, afstoffen hoge planken, verplaatsen houten stoelen en tillen van kind en boodschappen.
Participatie = Werken als schoonmaakster, volleyballen en ouderen helpen met boodschappen doen.
Persoonlijke factoren = Vrouw, 41 jaar, schoonmaakster en linkshandig
Omgevingsfactoren = 2 kinderen van 2 en 4 jaar, woont in appartement en is alleenstaande ouder.
Initiële hypothese: mevrouw X heeft schouderklachten op basis van verminder stabiliteit.
Bijgestelde hypothese: mevrouw X heeft problemen met het tillen van de kinderen en boodschappen doen ten gevolge van verminderde stabiliteit in de schoudermusculatuur.
Zo kunnen je onderzoeken eruit komen te zien:
ADL = Ramen lappen, tillen, volleyballen en boodschappen tillen. Baseline bepalen op basis van stabiliteit bijvoorbeeld blokken bij het volleyballen.
Inspectie en palpatie = Atrofie, verschil tussen links en recht, houding en stand.
Basis functieonderzoek = Actief en weerstandsonderzoek
Doorlezen verschillende meetinstrumenten voor problematiek bovenste extremiteiten
DASH: Disability of the arm, shoulder and hand; voor het in kaart brengen van symptomen en de mogelijkheid om bepaalde handelingen te verrichten. Opgedeeld in ADL, sport en podiumkunsten en werkgerelateerde problematiek.
SRQ: Shoulder disability questionnaire; voor het in kaart brengen van situaties waarin pijn en bewegingsbeperking de dagelijkse bezigheden kunnen beperken.
SPADI: shoulder pain and disability index; voor het in kaart brengen van pijn en beperkingen in de schouder met betrekking tot de afgelopen week.
SPBV: schouder pijn en beperkingen vragenlijst; voor het in kaart brengen van de activiteiten waarbij klachten optreden in de schouder.
CMS: constant murley scale; voor het vergelijken van pijn, ADL, mobiliteit en kracht.
VAS: visual analogue scale; vergelijken van pijn en stijfheid op 3 data gemeten.
Hand held dynamometer: voor het meten van kracht.
PSK: patiënt specifieke klachten.
Wat zijn de onderdelen van het oriënterend onderzoek?
ADL handelingen
Inspectie en palpatie
basis-functie onderzoek
specifieke tests
Hoe ziet een onderzoeksplan eruit?
Onderzoek naar hypothese 2 : krachtsverlies spieren betrokken bij schoudergordel/art.humeri-Interventie(s):
a. ADL onderzoek, baseline kuv ( 1 t.b.v. spieren betrokken bij schoudergordel en 1 t.b.v. art.humeri)
b. Inspectie
c. Weerstandsonderzoek
- *Uitkomst(en):**
a. Uitkomst baseline, herhalingen of seconden isometrische contractie )//te verwachten uitkomst:
b. Atrofie/omvangafname of hypertonie musculatuur//te verwachten uitkomst: atrofie en omvangafname rotator-cuffen omringende schoudermusculatuur met dynamische functie.
c. Verzwakt of normaal//te verwachten uitkomst: verzwakt in alle richtingen - *Meetinstrum ent(en):**
a. Het oog (schatting) van de onderzoeker
b. Hetoog(schatting)vandeonderzoeker ,rolmaat
c. Weerstand (schatting) van de onderzoeker, microfet, handheld dynamometer
Wat is de volgorde van het onderzoeksplan?
Een onderzoeksplan wordt opgesteld aan de hand van de initiële hypothese. Hierin wordt achtereenvolgens antwoord gegeven op de volgende vragen;
- Welke interventies moeten toegepast worden?
- Welke uitkomsten verwacht ik indien de hypothese juist is?
- Welke meetinstrumenten gebruik ik?
Welke uitslagen zijn er binnen een onderzoek mogelijk?
Pijnlijk
P? pijnlijk maar niet altijd
B eweging is beperkt
Z beweging is verzwakt
Wat zijn de interpertaties van het actieve onderzoek?
Uit het actief bewegingsonderzoek kunnen de volgende interpretaties komen:
Bereidwilligheid tot bewegen
Bewegingscoördinatie
Grootte van de bewegingsexcursie:
Normaal
Beperkt
Vergroot
Aanwezigheid van pijn
- Lokalisatie;
- Aard:brandend,zeurend,scherp,stekend,broend;
- Moment vanoptreden eind,begin,passage;
Bijkomende geluiden;
- Crepitaties
- Klikken
Wat zijn de interpretaties van het passieve onderzoek?
Uit het passief bewegingsonderzoek kunnen de volgende interpretaties komen;
Grootte bewegingsexcursie:
- Normaal
- Beperkt
- Vergroot
Aanwezigheid van pijn
- Lokalisatie
- Aard;
- Momentvanoptreden:ivmactualiteit;
Eindgevoel: optredende weerstand
Weerstand in verloop beweging: neuromusculaire reflexmechanismen;
Bijkomende geluiden.
Wat zijn de interpretaties van het weerstandsonderzoek?
Uit het weerstandonderzoek kunnen de volgende interpretaties komen;
Pijn;
Kracht;
Coördinatie;
Bereidheid;
Uitbreiding weerstandsonderzoek;
o Oriëntatieoppijn;
Afkorting
Uitslag
P Pijnlijk
P? Kan pijnlijk zijn, maar niet altijd
B = Beweging is beperkt
Z = Beweging is verzwakt
Oriëntatieopkracht:
differentiatie binnen de spiergroep;
Oriëntatie op coördinatie:
statischeofdynamischekracht
Vals positief?
Hoge actualiteit gewrichtslaesie;
Ruimte innemend proces.
Enkele voorbeelden van initiële hypothesen
Initiële hypothese
Er is sprake van een verminderde mobiliteit myogeen aan linker- of rechterschouder;
Er is sprake van een verminderde mobiliteit artrogeen aan linker- of rechterschouder;
Er is sprake van een verminderde kracht aan linker- of rechterschouder;
Er is sprake van verminderde stabiliteit aan linker- of rechterschouder;
Er is sprake van verkorte spieren aan linker- of rechterschouder.
Welke testen doe je bij welke bijgestelde hypothesen?
Bijgestelde hypothesen zijn de hypothesen die men overhoudt na de screening en anamnese met de patiënt. Richt je gesprek dan ook zo in dat je alle initiële hypothesen hebt besproken en eventueel al een aantal hypothesen kunt verwerpen.
Het onderzoeksplan richt je in naar aanleiding van de bijgestelde hypothesen die je over hebt gehouden na de anamnese:
Verminderde myogene mobiliteit in de schouder =
Actief onderzoek
Verminderde artrogene mobiliteit in de schouder =
Passief onderzoek
Verminderde kracht in de schouder =
Weerstandsonderzoek
Verminderde stabiliteit in de schouder =
Baseline stabiliteit
Verkorte spieren in de schouder
Oriënterende spierlengtetest
Hoe wordt een initiële hypothese bijgesteld?
Het bijstellen van initële hypothesen naar bijgesteld hypothesen gebeurt op basis van de anamnese. Op basis van de initiële hypothesen wordt de patiënt ondervraagd. Zodoende kunnen misschien een aantal hypothesen verworpen worden;
- Geeft de patiënt aan dat er geen sprake is van een verminderde mobiliteit in de linker- of rechterschouder? Dan is er geen sprake van een mobiliteitsbeperking, deze hypothese kan verworpen worden.
- Geeft de patiënt aan dat er geen sprake is van een verminderde kracht in de linker- of rechterschouder? Dan is er geen sprake van verminderde kracht, deze hypothese kan verworpen worden.
- Geeft de patiënt aan dat er geen sprake is van een verminderde stabiliteit in de linker- of rechterschouder? Dan is er geen sprake van verminderde stabiliteit, deze hypothese kan verworpen worden.
- Geeft de patiënt aan dat er geen sprake is van een verkorte spieren in de linker- of rechterschouder? Dan is er geen sprake van een verkorte spieren, deze hypothese kan verworpen worden.
Waar staat MTT voor?
MTT staat voor medische trainingstherapie, einddoel is herstel van de aangedane bewegingsfunctie. Dit wordt bereikt door de belastbaarheid van de patiënten te verhogen door het toedienen van trainingsprikkels. Het niveau van belastbaarheid wordt bepaald door de hulpvraag van de patiënt.
Wat is het verschil tussen stabiliteit en coördinatie?
Coördinatie is een complex samenspel van het centraal en perifeer zenuwstelsel en de spieren en gewrichten. Het gaat hierbij om kracht, richting en snelheid. Om de beweging vol te kunnen houden is uithoudingsvermogen nodig.
Bij stabiliteit gaat het om het in juiste stand houden van de botuiteinden ten opzichte van elkaar om daarmee een houding te handhaven of een beweging mogelijk te maken. Hierbij spelen het passieve, actieve en neurale systeem een rol.
Wat zijn de parameters die behoren tot coördinatie/stabiliteit?
De parameters die horen bij coördinatie/stabiliteit zijn;
- Series van 4 tot 6, waarbij variatie gewenst is;
- 3 tot 40 herhalingen;
- 10 tot 30 seconden seriepauze ter preventie van vermoeidheid;
- Bewegingssnelheid is afhankelijk van oefening en functie.