HOC thema 5 Flashcards

1
Q

Uit welke stappen bestaat het screeningsproces?

A

Aanmelding

Inventarisatie hulpvraag

Screening pluis of niet pluis

Informeren en adviseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer is het pluis en wanneer is het niet-pluis?

A

Pluis = bekend, volgens het boekje

Niet pluis =

Niet bekend patroon;

Bekend patroon, afwijkende symptomen;

Bekend patroon, afwijkend beloop;

Aanwezigheid rode vlaggen.

Contact opnemen huisarts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom is communicatie met de patiënt erg belangrijk?

A

Informatie: wat moet de patiënt redelijkerwijs weten uit het kennisdomein van defysiotherapeut, zonder dat dit aanleiding geeft tot onnodige ongerustheid?

Toestemming: mag de fysiotherapeut zonder toestemming met de huisarts communiceren? Moet de fysiotherapeut de huisarts informeren?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar staan alle vlaggen voor?

A

rood = biomedisch

geel = psychosociaal

blauw = sociaal en economisch

zwart = beroepsmatige risicofactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het verschil tussen screening en diagnosticeren?

A

Screening is het proces waarbij de fysiotherapeut patiënten screent via een gerichte anamnese, eventueel aangevuld met lichamelijk onderzoek, teneinde te besluiten of het gezondheidsprobleem binnen of buiten het beroepsdomein van de fysiotherapie valt.

Bij diagnosticeren inventariseert en analyseert de fysiotherapeut methodische wijze het probleem met bewegen en relateert dit probleem aan de hulpvraag van de cliënt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de kenmerken van methodisch handelen?

A

Doelgericht: de hulpverlener laat zich leiden door het doel dat hij wil bereiken. Hij laat zich leiden door een concrete voorstelling van het resultaat van zijn handelen.

Bewust: de therapeut is zich ervan bewust dat oordelen van patiënt en therapeut gebaseerd zijn op verschillende waarden en normen. De therapeut is zich ook bewust dat patiënt, fysiotherapeut en verwijzer verschillende ideeën hebben over de bedoeling van de fysiotherapeutische behandeling. Hij respecteert deze zonder zichzelf geweld aan te doen. Hij neemt zijn besluiten bewust op basis van best practice overwegingen.

Systematisch: logische ordening van de te nemen stappen gerelateerd aan de doelen. De therapeut gebruikt regels en werkwijzen.

Procesmatig: de therapeut handelt volgens een bepaalde ontwikkelingsgang en is in staat om van het hulpverleningsproces een dynamisch gebeuren te maken. De fysiotherapeut gebruikt uitkomsten of gegevens uit voorgaande fase en taxaties met betrekking tot het toekomstig verloop voor het bepalen van de te nemen stappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Uit welke stappen bestaat het diagnostisch proces?

A

Aanvullende anamnese

Aanvullend onderzoek

Analyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat wordt bedoelt met de term Evidence based practice?

A

Evidence-based practice is het zorgvuldig, expliciet en oordeelkundig gebruik van het huidige beste bewijsmateriaal (bewijs en evidence) om beslissingen te nemen met individuele cliënten (en/of hun naasten) over goede of gewenste zorg of behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar zijn best - practice beslissingen in onder te verdelen?

A

Dit zijn de EBP:

  • Best Evidence
  • Clinical expertise
  • Patient values & preferences
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de verschillende strategieën voor probleemoplossing?

A

Hypothetisch-deductieve benadering = van algemeen naar specifiek probleem geredeneerd (wegstrepen)

patroonherkenning = een probleem wordt op basis van eerdere ervring en kennis herkend

Algoritme en beslisboom = tot de juiste conclusie komen door het volgen van een diagnostisch proces, waarbij de verschillende wegen vooraf zijn aangegeven

Verzamelmethode = het verzamelen van veel verschillende gegevens over het ontstaan van het probleem in de gezondheid, beïnvloedende factoren en de domeinen van het ICF.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van de verschillende strategieën voor probleemoplossing?

A

Hypothetisch-deductieve benadering:

Voor = hypothesen geven richting aan het vervolgonderzoek

Nadeel = Dat je bepaalde zaken over het hoofd kan zien

Patroonherkenning:

Voor = Er is direct snelheid

Nadeel = Er worden alleen verschijnselen herkend die passen in het veronderstelde bekende probleem

Algoritme en beslisboom:

Voor = De verschillende wegen zijn vooraf aangegeven, waardoor de fysio relevante vragen kan stellen.

Nadeel = Door de complexiteit van gezondheidsproblemen moet de patient even goed de hypothese toetsen

Verzamelmethode:

Voor = Alles wordt in kaart gebracht waardoor toevallig de juiste diagnose gesteld wordt.

Nadeel = Alles willen verzamelen is niet efficiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de anamnese?

A

De anamnese is het eerste gesprek met de patiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de doelen van de anamnese?

A
  • Kennis maken en contact leggen;
  • Verhelderen van de klachten, de hulpvraag, de klachtbeleving, het omgaan met de klacht en de sociaal-maatschappelijke gevolgen voor de patiënt;
  • Verhelderen van de ideeën, inzichten en hypothesen van de patiënt over de klachten;
  • Toetsen en bijstellen van de hypothesen die naar aanleiding van de verwijzing of screeningzijn geformuleerd op basis van de nieuwe informatie;
  • Verzamelen van nog ontbrekende relevante informatie over de patiënt met de klachten voor het vormen van hypothesen voor het onderzoek
  • Meedelen van hypothesen aan de patiënt en deze afstemmen op diens ideeën;
  • Uitspreken van wederzijdse verwachtingen;
  • Opstellen van het onderzoeksplan en overgang naar onderzoek gericht op het functioneren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het verschil tussen een open en een gesloten gespreksvorm?

A

Open = ruimte voor verhaal patiënt, meer dan alleen de voor de fysio relevante info

Gesloten = Weinig ruimte voor de patiënt en volledig verzamelen van info over de patiënt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een voorbeeld van een anamnese?

A
  • personalia van de pt
  • hulpvraag
  • gezondheidsprobleem en toestand
  • historie en beloop
  • invloeden op het probleem
  • relatie met vroegere of andere problemen
  • behandeling en resultaten
  • restricties en adviezen
  • contra-indicaties
  • individuele omstandigheden
  • verwachtingen
  • lekenoordeel
  • oplossingen van de patiënt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar kan je de anamnese in onderverdelen?

A

auto-anamnese = gesprek tussen de fysio en patiënt

hetero-anamnese = gesprek tussen de familieleden of anderen en de fysio. bijvoorbeeld bij:

comateuze patienten, jong kind of verstandelijk beperkt persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de verschillende soorten onderzoeken in de orthopedie?

A
  • Screening en anamnese
  • Algemeen (orthopedisch) onderzoek = inspectie, bewegingsonderzoek (=actief passief etc.) & palpatie
  • Specieel onderzoek = specifiek onderzoek, alleen uitgevoerd wanneer er aanleiding voor is op basis van voorgaande onderzoeken.

Beeldvormend onderzoek = onderzoek waarbij er een beeld (plaatje) van het inwendige lichaam wordt gemaakt.

-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de verschillende soorten beeldvormende onderzoeken?

A

Röntgen = d.m.v. röntgenstraling, voor fracturen en thoraxfoto

CT-scan = Computer Tornografie, via röntgenstraling, voor buik, hart, hersenen en longen.

MRI-scan = magneetveld en radiogolven, hersenen, wervelkolom, hoofd, schouder, knie, borsten en buik.

Echografie = geluidsgolven, zwangerschap, spieren, pezen, gewrichten, schildklier, bloedvaten onderzoek van de borsten.

Ultrageluid = Geluid waarvan de frequentie te hoog is om gehoord te worden door het menselijk oor. Het ultrageluid dringt door in zachte weefsels en weerkaatst door harde weefsel, zoals botweefsel. Zo kunnen de zachte delen van het lichaam zichtbaar gemaakt worden. Vaak toegepast bij een echo.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe ziet de opbouw bij de fysiotherapeutische diagnose eruit?

A
  1. ADL handelingen;
  2. Baseline bepalen;
  3. Inspectie en palpatie;
  • Actiefonderzoek;
  • Passiefonderzoek;
  • Weerstandsonderzoek.

Specifiek onderzoek;

Oriënterende spierlengtetesten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de doelen van de verschillende onderzoeken?

A

ADL = achterhalen welke problemen de pt heeft in het dagelijks leven

Baseline = Op basis van stabiliteit of bij spierlengte. Bestaat uit; totaalhandelingen, deelhandeling, probleem-deelhandeling, grondmotorische eigenschap, provoceren en reduceren en het specificeren van het beweegprobleem.

Inspectie & palpatie = analyse maken over de toestand van de anatomische eigenschap van de patiënt om er in de rest van het onderzoek op te kunnen anticiperen. Bij palpatie ook specifieke pijnprovocatie.

Basis functieonderzoek =

Actief = myogene mobiliteitsproblemen onderzoeken

Passief = arthrogene mobiliteitsproblemen onderzoeken

Weerstand = kracht

Specifiek onderzoek = evidence testen om een diagnose te verwerpen of te behouden

Oriënterende spierlengtetesten = voor problemen in de ROM of nek-pijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een verwijzing?

A

In een verwijzing staat een beargumenteerd
schriftelijk advies van een verwijzer aan een
patiënt om naar een fysiotherapeut te gaan. In dit geval is screening niet meer nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is een initiële hypothese?

A

Beschrijft de eerste indruk van de patiënt, ook gevormd door eventuele info van de verwijzer

In een initiele hypothese moeten de volgende zaken staan:

  • informatie van de verwijsbrief
  • lichaamsregio van probleem
  • verstoorde grondmotorische eigenschap

vb: Jochem heeft nekklachten met uitstraling naar de schouder als gevolg van een mobiliteitsprobleem in de nek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waar staan de begrippen PIP en NPIP voor?

A

PIP = patient identified problems (patiënt mening)

NPIP = non-patient indentified problems (mening van anderen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe kan je uit de informatie uit de verwijzing en de aanmelding een initiële hypothese opstellen?

A

Bijvoorbeeld een cliënt komt binnen via DTF en is 2 dagen gelden door de enkel gegaan. De initiële hypothese is: mevrouw X heeft enkelklachten links als gevolg van een verminderde myogene mobiliteit. Aan de hand van de anamnese kan je de initiële hypothese gaan bijstellen of uitsluiten en kan je door middel van onderzoek de klachten in kaart brengen. Op basis hiervan kan je de behandeling bepalen en een prognose geven voor de duur van het herstel en de behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn de onderdelen van het RPS-formulier?

A

Functies en anatomische eigenschappen: de mens als organisme

Activiteiten: het menselijk handelen

Participatie: deelname aan de samenleving

Persoonlijke factoren: factoren vanuit de patiënt zelf die invloed hebben op de klachten

Omgevingsfactoren: factoren uit de omgeving van de patiënt die van invloed zijn op de klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Geef hierbij een initiele en een bijgestelde hypothese

Stoornis = Onzeker gevoel in linkerschouder, snel vermoeid en spierafname.

Activiteiten = Ramen lappen, afstoffen hoge planken, verplaatsen houten stoelen en tillen van kind en boodschappen.

Participatie = Werken als schoonmaakster, volleyballen en ouderen helpen met boodschappen doen.

Persoonlijke factoren = Vrouw, 41 jaar, schoonmaakster en linkshandig

Omgevingsfactoren = 2 kinderen van 2 en 4 jaar, woont in appartement en is alleenstaande ouder.

A

Initiële hypothese: mevrouw X heeft schouderklachten op basis van verminder stabiliteit.

Bijgestelde hypothese: mevrouw X heeft problemen met het tillen van de kinderen en boodschappen doen ten gevolge van verminderde stabiliteit in de schoudermusculatuur.

Zo kunnen je onderzoeken eruit komen te zien:

ADL = Ramen lappen, tillen, volleyballen en boodschappen tillen. Baseline bepalen op basis van stabiliteit bijvoorbeeld blokken bij het volleyballen.

Inspectie en palpatie = Atrofie, verschil tussen links en recht, houding en stand.

Basis functieonderzoek = Actief en weerstandsonderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Doorlezen verschillende meetinstrumenten voor problematiek bovenste extremiteiten

A

DASH: Disability of the arm, shoulder and hand; voor het in kaart brengen van symptomen en de mogelijkheid om bepaalde handelingen te verrichten. Opgedeeld in ADL, sport en podiumkunsten en werkgerelateerde problematiek.

SRQ: Shoulder disability questionnaire; voor het in kaart brengen van situaties waarin pijn en bewegingsbeperking de dagelijkse bezigheden kunnen beperken.

SPADI: shoulder pain and disability index; voor het in kaart brengen van pijn en beperkingen in de schouder met betrekking tot de afgelopen week.

SPBV: schouder pijn en beperkingen vragenlijst; voor het in kaart brengen van de activiteiten waarbij klachten optreden in de schouder.

CMS: constant murley scale; voor het vergelijken van pijn, ADL, mobiliteit en kracht.

VAS: visual analogue scale; vergelijken van pijn en stijfheid op 3 data gemeten.

Hand held dynamometer: voor het meten van kracht.

PSK: patiënt specifieke klachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn de onderdelen van het oriënterend onderzoek?

A

ADL handelingen

Inspectie en palpatie

basis-functie onderzoek

specifieke tests

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe ziet een onderzoeksplan eruit?

A

Onderzoek naar hypothese 2 : krachtsverlies spieren betrokken bij schoudergordel/art.humeri-Interventie(s):

a. ADL onderzoek, baseline kuv ( 1 t.b.v. spieren betrokken bij schoudergordel en 1 t.b.v. art.humeri)
b. Inspectie
c. Weerstandsonderzoek

  • *Uitkomst(en):**
    a. Uitkomst baseline, herhalingen of seconden isometrische contractie )//te verwachten uitkomst:
    b. Atrofie/omvangafname of hypertonie musculatuur//te verwachten uitkomst: atrofie en omvangafname rotator-cuffen omringende schoudermusculatuur met dynamische functie.
    c. Verzwakt of normaal//te verwachten uitkomst: verzwakt in alle richtingen
  • *Meetinstrum ent(en):**
    a. Het oog (schatting) van de onderzoeker
    b. Hetoog(schatting)vandeonderzoeker ,rolmaat
    c. Weerstand (schatting) van de onderzoeker, microfet, handheld dynamometer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de volgorde van het onderzoeksplan?

A

Een onderzoeksplan wordt opgesteld aan de hand van de initiële hypothese. Hierin wordt achtereenvolgens antwoord gegeven op de volgende vragen;

  • Welke interventies moeten toegepast worden?
  • Welke uitkomsten verwacht ik indien de hypothese juist is?
  • Welke meetinstrumenten gebruik ik?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke uitslagen zijn er binnen een onderzoek mogelijk?

A

Pijnlijk

P? pijnlijk maar niet altijd

B eweging is beperkt

Z beweging is verzwakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn de interpertaties van het actieve onderzoek?

A

Uit het actief bewegingsonderzoek kunnen de volgende interpretaties komen:

Bereidwilligheid tot bewegen

Bewegingscoördinatie

Grootte van de bewegingsexcursie:

Normaal

Beperkt

Vergroot

Aanwezigheid van pijn

- Lokalisatie;

  • Aard:brandend,zeurend,scherp,stekend,broend;
  • Moment vanoptreden eind,begin,passage;

Bijkomende geluiden;

  • Crepitaties
  • Klikken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn de interpretaties van het passieve onderzoek?

A

Uit het passief bewegingsonderzoek kunnen de volgende interpretaties komen;

Grootte bewegingsexcursie:

  • Normaal
  • Beperkt
  • Vergroot

Aanwezigheid van pijn

  • Lokalisatie
  • Aard;
  • Momentvanoptreden:ivmactualiteit;

Eindgevoel: optredende weerstand

 Weerstand in verloop beweging: neuromusculaire reflexmechanismen;

 Bijkomende geluiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn de interpretaties van het weerstandsonderzoek?

A

Uit het weerstandonderzoek kunnen de volgende interpretaties komen;

 Pijn;

 Kracht;

 Coördinatie;

 Bereidheid;

 Uitbreiding weerstandsonderzoek;

o Oriëntatieoppijn;

Afkorting

Uitslag

P Pijnlijk

P? Kan pijnlijk zijn, maar niet altijd

B = Beweging is beperkt

Z = Beweging is verzwakt

Oriëntatieopkracht:

differentiatie binnen de spiergroep;

Oriëntatie op coördinatie:

statischeofdynamischekracht

Vals positief?

Hoge actualiteit gewrichtslaesie;

Ruimte innemend proces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Enkele voorbeelden van initiële hypothesen

A

Initiële hypothese

Er is sprake van een verminderde mobiliteit myogeen aan linker- of rechterschouder;

Er is sprake van een verminderde mobiliteit artrogeen aan linker- of rechterschouder;

Er is sprake van een verminderde kracht aan linker- of rechterschouder;

Er is sprake van verminderde stabiliteit aan linker- of rechterschouder;

Er is sprake van verkorte spieren aan linker- of rechterschouder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welke testen doe je bij welke bijgestelde hypothesen?

A

Bijgestelde hypothesen zijn de hypothesen die men overhoudt na de screening en anamnese met de patiënt. Richt je gesprek dan ook zo in dat je alle initiële hypothesen hebt besproken en eventueel al een aantal hypothesen kunt verwerpen.

Het onderzoeksplan richt je in naar aanleiding van de bijgestelde hypothesen die je over hebt gehouden na de anamnese:

Verminderde myogene mobiliteit in de schouder =

Actief onderzoek

Verminderde artrogene mobiliteit in de schouder =

Passief onderzoek

Verminderde kracht in de schouder =

Weerstandsonderzoek

Verminderde stabiliteit in de schouder =

Baseline stabiliteit

Verkorte spieren in de schouder

Oriënterende spierlengtetest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe wordt een initiële hypothese bijgesteld?

A

Het bijstellen van initële hypothesen naar bijgesteld hypothesen gebeurt op basis van de anamnese. Op basis van de initiële hypothesen wordt de patiënt ondervraagd. Zodoende kunnen misschien een aantal hypothesen verworpen worden;

  • Geeft de patiënt aan dat er geen sprake is van een verminderde mobiliteit in de linker- of rechterschouder? Dan is er geen sprake van een mobiliteitsbeperking, deze hypothese kan verworpen worden.
  • Geeft de patiënt aan dat er geen sprake is van een verminderde kracht in de linker- of rechterschouder? Dan is er geen sprake van verminderde kracht, deze hypothese kan verworpen worden.
  • Geeft de patiënt aan dat er geen sprake is van een verminderde stabiliteit in de linker- of rechterschouder? Dan is er geen sprake van verminderde stabiliteit, deze hypothese kan verworpen worden.
  • Geeft de patiënt aan dat er geen sprake is van een verkorte spieren in de linker- of rechterschouder? Dan is er geen sprake van een verkorte spieren, deze hypothese kan verworpen worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Waar staat MTT voor?

A

MTT staat voor medische trainingstherapie, einddoel is herstel van de aangedane bewegingsfunctie. Dit wordt bereikt door de belastbaarheid van de patiënten te verhogen door het toedienen van trainingsprikkels. Het niveau van belastbaarheid wordt bepaald door de hulpvraag van de patiënt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is het verschil tussen stabiliteit en coördinatie?

A

Coördinatie is een complex samenspel van het centraal en perifeer zenuwstelsel en de spieren en gewrichten. Het gaat hierbij om kracht, richting en snelheid. Om de beweging vol te kunnen houden is uithoudingsvermogen nodig.

Bij stabiliteit gaat het om het in juiste stand houden van de botuiteinden ten opzichte van elkaar om daarmee een houding te handhaven of een beweging mogelijk te maken. Hierbij spelen het passieve, actieve en neurale systeem een rol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat zijn de parameters die behoren tot coördinatie/stabiliteit?

A

De parameters die horen bij coördinatie/stabiliteit zijn;

  • Series van 4 tot 6, waarbij variatie gewenst is;
  • 3 tot 40 herhalingen;
  • 10 tot 30 seconden seriepauze ter preventie van vermoeidheid;
  • Bewegingssnelheid is afhankelijk van oefening en functie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat zijn de fysiologische herstelprocessen bij verschillende weefsels?

A

Bindweefsel

0-5 dagen (ontsteking)

5-21 dagen (proliferatiefase)

 Vroeg: 21-60 dagen; (remodelleringsfase)

 Laat: 30-360 dagen

Botweefsel

2-5 dagen (ontstekingsfase)

Tot 6 weken (proliferatiefase)

Maanden tot jaren (remodelleringsfase)

Peesweefsel en ligamenten

2-5 dagen (ontsteking)

3 weken (proliferatiefase)

2-4 maanden, afhankelijk van de schade en belasting (remodelleringsfase)

Kapsel

2-5 dagen

3 weken

2 maanden

Bij peesweefsel is het ook afhankelijk van de locatie: pees-bot overgang verloopt in 4 zones. Zone 1= pees, zone 2= kraakbeen, zone 3= gecalcificeerd kraakbeen, zone 4 = bot. In het geval van zone 2 verloopt het herstel traag, zone 3 zeer traag tot niet.

42
Q

Verschil tussen A-delta en C-vezel pijn

A

A delta = jong, scherp, kort en gelokaliseerd en is unimodaal (= gespecificeerd voor een bepaalde prikkel, steekwond en brandwond andere pijn)

mag tijdens training, kan de grens van het weefsel aangeven.

C- vezel = zeurend, diffuus en slecht te lokaliseren, en is polymodaal (wordt alleen geactiveerd als de schadelijke stoffen geactiveerd worden )

mag niet tijdens training, kan de grens van het weefsel niet aangeven

43
Q

Wat is het motorisch leerprincipe van Fitts en Posner?

A

Bestaat uit 3 fasen:

- Cognitieve fase = ​

veel voordoen en nadoen, patieënt mag fouten maken en feedback gericht op de uitvoering niet op het resultaat

- Associatieve fase =

patiënt in staat eigen fouten op te sporen, procedureel leren, feedback op zowel uitvoering als resultaat. Veel variatie en er mag geen vermoeidheid optreden.

- autonome fase =

nauwkeurigheid, timing en snelheid nemen toe, hierdoor meer tijd vrij voor andere processen.

44
Q

Omschrijf het model van Cott

A

Leerdoel 52 De student kent het model van Cott.

Het model van Cott is vergelijkbaar met het RPS-formulier. Het bewegen van de mens staat centraal. Bewegen wordt in een continuüm geplaatst met aan het ene uiteinde het micro-celniveau en aan de andere kant macroniveau (links naar rechts), waarbij iedere stap een niveau hoger wordt gekeken. Verder wordt het lichaam op ieder segment beïnvloedt door interne of externe factoren (binnen naar buiten) op het scheidvlak tussen individu en omgeving;

Prefered movement capicity: gewenste niveau. Hulpvraag en inschatting van de fysiotherapeut;

Current movement capicity: huidig niveau van bewegen;

Maximal achievable movement potential: maximaal haalbare bewegingsniveau. Zijn de verwachtingen van de patiënt reëel?

De behandeling is afhankelijk van de bijgestelde hypothese, hulpvraag en belastbaarheid van de patiënt en de mogelijkheden van de therapeut. Op basis hiervan wordt een keuze gemaakt voor het onderzoek.

45
Q

Wat zijn de denkstappen vanuit het model van Cott?

A

Beantwoord altijd de volgende vragen:

Welke interne factoren hebben invloed?

Welke externe factoren hebben invloed?

Wat is instap niveau van de patiënt op het Movement Continuum?

46
Q

Wat moet er allemaal in een fysiotherapeutische diagnose komen te staan?

A

De fysiotherapeutische diagnose is een soort korte samenvatting. Deze moet de volgende onderdelen bevatten;

Leeftijd en contactreden van de patiënt;

Functioneringsproblemen: stoornissen, beperkingen en participatieproblemen;

Beloop tot nu toe;

Wijze van omgang met de functioneringsproblemen;

Hulpvraag en de relevante behandelbare grootheden, waarbij rekening gehouden is met de persoonlijke, externe en medische factoren;

Wel of geen indicatie voor fysiotherapie;

Prognose: verwacht herstel, eventueel in code en welk tijdsbestek.

47
Q

Wat zijn voorbeelden van herstelbelemmerende factoren?

A

Herstelbelemmerende factoren zijn

  • Leeftijd;
  • Aard van getroffen weefsel;
  • Algemene gezondheid en nevendiagnosen;
  • Medicijngebruik;
  • Operaties en trauma’s;
  • Congenitaal;
  • Recidieven;
  • Stress als persoonlijke of omgevingsfactor;
  • Gedragsmatige factoren (gele vlaggen).
48
Q

Wat wordt bedoelt met indicatie?

A

Bij een indicatie stelt men op grond van de diagnose en de hulpvraag vast in hoeverre de fysiotherapeutische behandeling kan bijdragen aan de oplossing van het gezondheidsprobleem van de patiënt.

Mocht er geen indicatie mogelijk zijn, dan wordt de therapie afgesloten. Mocht er onvoldoende informatie zijn, dan kan de fysiotherapeut de patiënt terugsturen naar de huisarts of verwijzer of zelf aanvullende informatie verzamelen door middel van een anamnese en onderzoek.

49
Q

Welk besluit neem je bij welke indicatie en medische diagnose?

A

1 = gezond persoon, patiënt in normale fase van herstel zonder afwijkend beloop. Er is geen medische diagnose ofwel via DTF, maar in de screening zie je afwijkende symptomen, beloop of rode vlaggen. In al deze gevallen stuur je de patiënt terug naar de verwijzer of overleg je met de huisarts. 2 = behandelbaar.

3 = bij bijvoorbeeld een medische diagnose die niet te behandelen is met fysiotherapie, of niet bij de juiste specialisatie.
4 = wanneer het gezondheidsprobleem complex is of er sprake is van een uitgebreid lichamelijk of gedragsmatig probleem. In deze gevallen kun je kiezen voor een proefbehandeling.

(medische) diagnose | Indicatie | Actie

1 Nee Nee. Terugverwijzen, overleggen met de huisarts of collega’s

2 Ja Ja Opstellen en uitvoeren van een behandelplan

3 Ja Nee Terugverwijzen of met de huisarts overleggen

4 Ja. ? Opstellen van een voorlopig behandelplan en uitvoeren van een proefbehandeling

50
Q

Wat zijn de verschillende trainingsprincipes?

A

Overload = Als een spier zich heeft aangepast, moet er steeds een hogere belasting (overload) worden opgelegd om deze spierfunctie verder te ontwikkelen of te verbeteren.

Specificiteit = De training moet speciaal zijn aangepast aan het soort activiteiten dat iemand normaal gesproken doet.

Supercompensatie = De mogelijkheid van het lichaam om zich aan te passen aan de belasting waaraan het is blootgesteld. De hersteltijd hangt af van een aantal factoren.

Verminderde meeropbrengst = Hoe langer je traint, des te moeilijker het wordt om vooruitgang te boeken.

Reversibiliteit = Trainingsopbrengsten gaan verloren als de training wordt beëindigd of abrupt wordt teruggebracht.

Individualiteit = Elke persoon moet als uniek beschouwd worden en trainingsprogramma’s moeten per individu worden opgesteld.

Variatie = Een of meer trainingsvariabelen worden over de tijd veranderd om het effect van de training te maximaliseren.

Progressiviteit = Men moet de weerstand geleidelijk aan opvoeren om een toename in kracht te ontwikkelen.

Duurzaamheid = Een prestatieniveau dat men geleidelijk bereikt, zal men langer volhouden dan een niveau dat snel is bereikt.

Continuïteit = In de opbouwperiode is het belangrijk dat er continuïteit in de trainingsperiode zit.

Periodisering = Aan de hand van een trainingsplanning krijgt het lichaam op het juiste moment een trainingsprikkel.

51
Q

Wat zijn de parameters voor krachttraining?

A

KrachtUithoudingsvermogen:

Er dient musculaire overload plaats te vinden En/of

De oefening is technisch niet meer uitvoerbaar (1 correctie is toegestaan, daarna wordt de oefening gestaakt)

Series: 3-6

Herhalingen: 20 tot maximaal 40

Seriepauze: 30 seconden tot 1 minuut

Bewegingssnelheid: 2–0-2 (afhankelijk van oefening, echter snelheid blijft laag)

Hypertrofie

Er dient musculaire overload plaats te vinden En/of

De oefening is technisch niet meer uitvoerbaar (1 correctie is toegestaan, daarna wordt de oefening gestaakt)

Series: 3-6

Herhalingen: 6 - 12

Seriepauze: minimaal 1 minuut

Bewegingssnelheid: 1–0–1 (afhankelijk van oefening, echter snelheid blijft matig)

52
Q

Wat zijn de parameters voor submaximaal en maximale krachttraining?

A

Sub maximaal

Er dient musculaire overload plaats te vinden

En/of

De oefening is technisch niet meer uitvoerbaar (1 correctie is toegestaan, daarna wordt de oefening gestaakt)

Series: 2-4

Herhalingen: 3-6

Seriepauze: Minimaal 2 minuten voor een volledig herstel fosfaatpool

Bewegingssnelheid: 1–0–1 of 1-0-2 (afhankelijk van oefening, echter snelheid blijft matig)

Maximaal Er dient musculaire overload plaats te vinden En/of

De oefening is technisch niet meer uitvoerbaar (1 correctie is toegestaan, daarna wordt de oefening gestaakt)

Series: 2-4

Herhalingen: 1-3

Seriepauze: Minimaal 2 minuten voor een volledig herstel fosfaatpool

Bewegingssnelheid: 1–0–1 of 1-0-2 (afhankelijk van oefening, echter snelheid blijft matig)

53
Q

Wat zijn de parameters voor supramaximale en explosieve krachttraining?

A

Supra Maximaal Er dient musculaire overload plaats te vinden En/of De oefening is technisch niet meer uitvoerbaar (1 correctie is toegestaan, daarna wordt de oefening gestaakt)

Series: 2-4

Herhalingen: 1-3

Seriepauze: Minimaal 2 minuten voor een volledig herstel fosfaatpool

Bewegingssnelheid: 1–0–1 of 1-0-2 (afhankelijk van oefening, echter snelheid blijft matig)

Assistentie bij de concentrische fase in de oefening

Explosiviteit

Er dient (neuro)musculaire overload plaats te vinden. Uitvoerbaarheid is nu afhankelijk van de concentrische snelheid. Wanneer snelheid in de concentrische fase afneemt is er overload zichtbaar. En/of De oefening is technisch niet meer uitvoerbaar (1 correctie is toegestaan, daarna wordt de oefening gestaakt)

Series: 3-4

Herhalingen: 6 – 12 hh

Seriepauze: Minimaal 2 minuten voor een volledig herstel fosfaatpool

Bewegingssnelheid: maximaal concentrisch – 1 seconden vast – 1-2 seconden excentrisch

54
Q

Wat zijn de parameters voor snelheidskrachttraining, plyometrie en sportspecifieke krachttraining?

A

Snelheid

Er dient (neuro)musculaire overload plaats te vinden. Uitvoerbaarheid is nu afhankelijk van de totale snelheid. Wanneer snelheid afneemt is er overload zichtbaar. En/of De oefening is technisch niet meer uitvoerbaar (1 correctie is toegestaan, daarna wordt de oefening gestaakt).

Series: 3-4

Herhalingen: 8 – 10 herhalingen in 8-10 seconden

Seriepauze: Minimaal 2 minuten voor een volledig herstel fosfaatpool

Bewegingssnelheid: max- 0 - max (maximale snelheid zowel concentrisch als excentrisch zonder vast moment.

Plyometrie

Er dient (neuro)musculaire overload plaats te vinden. Uitvoerbaarheid is nu afhankelijk van het geleverde vermogen. Wanneer snelheid binnen de oefening afneemt is er overload zichtbaar. En/of De oefening is technisch niet meer uitvoerbaar (1 correctie is toegestaan, daarna wordt de oefening gestaakt)

Belasting: +/- 10% extra

Series: 3-4 series

Herhalingen: 6-12 herhalingen > werken richting functie

Seriepauze: Minimaal 2 minuten voor een volledig herstel fosfaatpool

Beweging: van excentrisch activiteit gelijk door naar maximaal concentrisch

Sport Specifiek

Er dient (neuro)musculaire overload plaats te vinden. Uitvoerbaarheid is nu afhankelijk van het geleverde vermogen. Wanneer snelheid binnen de oefening afneemt is er overload zichtbaar. En/of De oefening is technisch niet meer uitvoerbaar (1 correctie is toegestaan, daarna wordt de oefening gestaakt)

Belasting: +/- 10% extra

Series: 3-4 > richting functie

Herhalingen: 6-12 herhalingen > richting functie

Seriepauze: Minimaal 2 minuten voor een volledig herstel fosfaatpool. Werken richting sportfunctie

Bewegingssnelheid: Functie specifiek

55
Q

Beschrijf de submaximaal test

A

Submaximaletest

◦geschattebelastingop60/70%

◦let op technisch correcte uitvoering

◦1e serie warming-up

◦Test: tel het aantal herhalingenen reken dan om naar 1 RM conformde Holten diagram

56
Q

Wat is de baseline?

A

De baseline wordt altijd 1x bepaald per oefening, de eerste serie is dus altijd een try out.

57
Q

Hoe kun je uit de anamnese bepalen in welke fase de patiënt zich bevindt?

A

Er zijn drie processen die plaatsvinden in het lichaam na beschadiging;

Ontstekingsfase: begint zodra de schade optreedt en kenmerkt zich door roodheid (rubor), warmte (calor), zwelling (tumor), functieverlies en pijn (dolor). Deze fase duurt ongeveer 5 dagen.

Proliferatefase: alle bouwstenen worden aangevoerd voor herstel. In deze fase is het weefsel al enigszins bruikbaar, maar het is niet 100% zoals het geweest is. Hierin gaat de aanvoer heel langzaam. In deze fase mag men alleen A-delta-pijn ervaren, die weg is als men stopt met bewegen. Deze fase duurt tot ongeveer dag 21.

Remodeleringsfase: alles wordt op de juiste manier aangelegd. Alles wat niet meer bruikbaar is, wordt weggegooid en wat bruikbaar is, wordt weer goed opgebouwd. Men kan de normale bezigheden weer hervatten en de ROM is helemaal genormaliseerd. Deze fase duurt langer dan een jaar en soms is er zelfs na 15 jaar nog verbetering zichtbaar. Door uit te vragen wat de klachten zijn en hoe lang geleden de klachten ontstonden kan men achterhalen in welke fase van herstel iemand zich bevindt.

58
Q

Welke onderdelen staan in het behandelplan diagnose?

A

Fysiotherapeutische diagnose;

Indicatiestelling voor fysiotherapie;

Behandelplan met een schriftelijk overzicht van de te bereiken doelen, voorgenomen verrichtingen en werkwijze;

Prognose afhankelijk van herstel belemmerende factoren.

59
Q

Wat zijn subacromiale klachten?

A

De term subacromiale klachten omvat klachten voortkomend uit aandoeningen van structuren in de acromiale ruimte, meestal veroorzaakt door inklemming van de rotatorcuffpezen in de subacromiale ruimte.

60
Q

Wat zijn ongunstige prognostische factoren voor schouderklachten?

A

langdurig bestaande klachten bij het eerste consult

ernstige pijn

een geleidelijk ontstaan van de klachten

nekpijn

functiestoornissen van de cervicothoracale overgang,

herhaalde bewegingen en ongunstige werkgerelateerde en psychosociale factoren.

Glenohumerale instabiliteit en scapulothoracale disfuncties kunnen leiden tot het ontstaan van de klachten, dan wel de klachten in stand houden.

61
Q

Op basis van de anamnese en lichamelijk onderzoek wordt beoordeeld of er sprake is van een aandoening in het subacromiale gebied. Op basis van het klinisch beeld kan een indeling worden gemaakt in 3 diagnostische groepen, namelijk:

A
  • schouderklachten met passieve bewegingsbeperking voornamelijk in exo- en abductie
  • schouderklachten zonder passieve beweginsbeperking en met een pijnlijk traject in de abductie
  • overige schouderklachten zonder passieve beweginsbeperkign en zonder pijn in het abductietrajct.

-

62
Q

Noem enkele tests die kunnen in- en uitsluiten of er subacromiale klachten zijn of dat er spier-peesrupturen zijn.

A

Actieve abductietest

patient brengt arm actief in 180 graden, test is positief wanneer er een pijnlijk traject optreedt.

Teken van Neer (impingement)

fysio met 1 hand scapula fixeren en andere hand anteflexie maken tot er pijn aangegeven wordt of tot de volledie ROM is bereikt

Hawkins - Kenedy test (impingement)

arm onderzoeken door fysio in 90 graden anteflexie en dan endorotatie maken.

Drop-arm test (supraspinatus scheur)

Fysio brengt de arm zo hoog mogelijk in abductie en patiënt moet deze weer langzaam terug in positie krijgen, wanneer de arm valt of veel pijn is dan is deze positief

Jobe test (rotator cuff spier scheur)

fysio brengt beide armen op:

90 graden abductie

30 graden hor. adductie

duimen naar beneden wijzend

armen naar beneden drukken en pt moet deze op de plek proberen te houden

63
Q

Wat is het doel van de behandelig van subacromiale klachten?

A

Het doel van de behandeling is het verminderen van de pijn, het verbeteren van de functie van de schoudergordel, het verbeteren van activiteiten en het opheffen van belemmerende persoonlijke en omgevingsfactoren

64
Q

Hoe ziet het behandelplan bij subacromiale klachten eruit?

A

Behandelplan;

Pas oefentherapie toe om de bewegingsfunctie en de spierfunctie van de verzwakte rotatorcuffspieren en scapulastabilisatoren te vergroten en om de spierlengte van verkort spierweefsel te normaliseren door middel van stretch- en rekoefeningen;

Voorwaarde voor oefentherapie is een goede mobiliteit van de schoudergordelgewrichten.

Oefen met actieve bewegingen het glenohumerale en scapulothoracale gewricht;

Pas manuele mobilisaties toe van schoudergordelgewrichten, CWK, CTO en TWK, indien dit noodzakelijk is en op basis van bevindingen uit het lichamelijk onderzoek;

Een kwalitatief goede bewegings- en spierfunctie van de schoudergordelspieren is belangrijk. Deze moet zoveel mogelijk functioneel geoefend worden;

Wees terughoudend met het uitvoeren van fricties;

Hanteer een behandelduur van globaal 6 tot 12 weken. Binnen deze periode moet er effect zijn opgetreden op pijn en beperking in activiteit;

Als nader beeldvormend onderzoek uitwijst dat er sprake is van subacromiale klachten als gevolg van tendinitis calcarea volgt een afwachtend beleid met pijnstilling, odat de aandoening meestal self-limiting is.

65
Q

KNGF richtlijn artrose heup/knie

A

Klinisch beeld

45 jaar of ouder

bij zitten geen verergering van de pijn

pijnklachten langer dan 3 maanden

benig eindgevoel

ochtendstijfheid

crepitaties

krachtsverlies

Risicofactoren

Hoge leeftijd

Vrouw zijn

genetische aanleg

overgewicht

musculoskeletale comorbiditeit

psychosociaal functioneren

overige comorbiditeiten

Beloop + prognose

perioden van meer klachten worden afgewisseld door perioden met minder klachten (flares)

Meetinstrumenten

Hoos/Koos (heup & knie)

Hoos = Hip disability and ostheoartritis outcome score (vragenlijst over ADL en pijn in heup)

Koos = knee disability and ostheoartritis outcome score

(vragenlijst over ADL en pijn in heup)

NPRS = Numeric Pain rating scale (vragenlijst over hoeveelheid pijn, minder specifiek dan PSK omdat je alleen hele punten kunt toekennen)

PSK

WOMAC = western ontario and mcmaster universities ostheoarthtritis index

(vragenlijst over de hoeveelheid ervaren pijn in de afgelopen 48 uur)

AIAH = Algofunctional Index voor artrose heup

(vragenlijst pijnintensiteit en beperkingen)

6 minuten wandeltest

Rode vlaggen

Specifieke rode vlaggen voor heup- of knieartrose zijn;

Warme en gezwollen knie;

Onverklaarbare hevige pijn in heup of knie;

Zwelling in de lies;

Ernstige slotklachten in de knie;

Pijn in rust en zwelling zonder trauma.

Behandeling

goede pijneducatie om te voorkomen dat patiënt gaat stilzitten.

Bied tevens voorlichting en advies aan bij alle patiënten in de preoperatieve fase om de kennis over de operatie te vergroten, goed voorbereid de operatie in te gaan en het herstel na de operatie te bevorderen.

Oefentherapie wordt aanbevolen gebruikmakend van de FITT-factoren. Streef ernaar dat de patiënt bij voorkeur dagelijks, maar minimaal 2 dagen per week tot minimaal 5 dagen per week ten minste 30 minuten per keer (aeroob) oefeningen uitvoert, waarmee tevens voldaan wordt aan de beweegrichtlijn van de Gezondheidsraad. Start met één tot twee keer per week begeleide oefentherapie, aangevuld met zelfstandig uitgevoerde oefeningen en bouw gedurende de behandelperiode de begeleiding af.

66
Q

KNGF richtlijn enkel

(lig. talofibulare anterius en daarna lig calcaneofibulaire en daarna lig. talofibulare posterior.)

A

risicofactoren

risicosporten (veel draaien)

Beloop

Bij een normaal beloop zou er eigenlijk geen fysiotherapie aan de pas komen en zal er naar 6 tot 8 weken genezing moeten zijn.

0 -3 ontsteking = reductie pijn en zwelling

4 - 10 proliferatie = herstel functie en opbouwende belasting

11 - 21 vroege remodellering = verbeteren van de spierkracht, actieve stabiliteit beweeglijkheid en het verplaatsen

3 tot 6 weken later remodellering = bevorderen belastheid.

Sportspecifieke revalidatie kan tot 12 weken duren.

Prognostische factoren

Meetinstrumenten

Ottowa ankle rules

enkele richtlijnen om te bepalen of er een röntgenfoto nodig is om een evt fractuur uit te sluiten.

Functiescore de Bie

vragenlijst voor mensen met een inversietrauma. <40 punten is een ernstig trauma

Ganganalyselijst Nijmegen

evaluatief hulpmiddel gericht op het looppatroon

Behandeling

0-3 ontsteking = voorlichting, adviseren, oefenen van functies en bandage

4-10 dagen = adviseren, tapen oefenen van functies en activiteiten.

11 - 21 dagen = voorlichten oefenen van functies en activiteiten, tape of brace bij sporten.

3 - 6 weken = oefenen en sturen van activiteiten en functies

67
Q

Wat is het verschil tussen acuut enkelletsel en functionele instabiliteit?

A

Bij functionele instabiliteit zijn er restklachten na een inversie trauma zoals: giving way en recidiverend zwikken

Bij acuut letsel is er nieuw letsel

68
Q

Wat zijn systemische factoren en biomechanische factoren?

A

Systemische = ras, genetische aanleg, geslacht etc.

Biomechanische intern = beïnvloeden de belastbaarheid, trauma, operatie, spierzwakte, laxiteit, gewrichtsaandoeningen etc.

Biomechanisch extern = beïnvloeden de belasting, overgewicht, zwaar beroep, sportbeoefening.

69
Q

Wat is een triage?

A

Het wordt in de medische wereld gebruikt om prioriteit of ernst van een aandoening snel te bepalen. Het wordt bijvoorbeeld op de huisartsen post toegepast. Wanneer je belt naar deze post is er iemand die snel de ernst van de klachten inschat en bepaalt of je direct moet komen of het tot na het weekend kan wachten.

70
Q

Wat is het verschil in de triage bij lage rug- en nekklachten.

A

Lage rugklachten worden onderverdeeld in:

specefieke en aspecifieke lage rugklachten

Nekklachten worden onderverdeeld in 4 graden op basis van de ernst van de klachten.

71
Q

Wat zijn de kenmerken van specifieke rugklachten?

A
  • radiculair beeld
  • overige ernstige pathologieën
  • jonger dan 20 of ouder dan 55
  • trauma
  • constante progressieve pijn onafhankelijk van de belasting
  • thoracale pijn
  • voorgeschiedenis
  • aanhoudende ernstige flexiebeperking
  • koorts
  • onverklaarbare gewichtsverlies
  • blaasdisfunctie
  • extrasegmentale neurologie
  • structurele deformiteiten
72
Q

Wat zijn de kenmerken van a-specifieke lage rugklachten?

A
  • tussen de 20 en 55 jaar
  • lage rugpijn die kan uitstralen naar de billen of bovenbeen
  • ochtendstijfheid
  • pijn die verergert met bepaalde houdingen of bewegingen
  • verder helemaal gezond
73
Q

Wat zijn de verschillende graden en kenmerken van nekpijn?

A

Graad 1 = nekpijn die niet wijst op een ernstige pathologie en nauwelijks invloed hebben op het ADL.

Graad 2 = nekpijn die niet wijst op een ernstige pathologie maar wel veel invloed heeft op het ADL.

Graad 3 = nekpijn die niet wijst op een ernstige pathologie maar met een radiculair beeld (verminderde reflexen, spierzwakte, sensibiliteitsstoornis)

Graad 4 = nekpijn die wijst op een ernstig trauma

(fracturen, tumoren, infecties, dislocatie wervels.

74
Q

Wat is lumbale radiculopathie en wat zijn de kenmerken ervan?

A

Bij een lumbale radiculopathie is er sprake van een zenuwcompressie in de onderrug. Een lumbale radiculopathie heeft de volgende kenmerken;

  • Rugpijn met uitstraling naar de achterzijde van het bovenbeen via de kuit naar de voet;
  • Unilaterale beenpijn;
  • Uitstraling tot onder de knie;
  • Sensibiliteitsstoornis;
  • Afname van motoriek, sensoriek of reflexfunctie;
75
Q

Wat is cervicale radiculopathie?

A

Bij een cervicale radiculopathie is er sprake van een zenuwcompressie in de nek of bovenrug. Een cervicale radiculopathie heeft de volgende kenmerken;

  • Pijn in de nek, schouder, bovenrug of arm;
  • Zwakte of gevoelloosheid aan één kant.
76
Q

Richtlijn Nek

A

Beloop + prognose

natuurlijk beloop is binnen 6 weken met 45% afnemen van de pijn. Dit is bij een normaal beloop bij een afwijkend beloop is er nog geen afname van de pijn na 6 weken.

50 - 85 % zal binnen 5 jaar nog eens nekpijn rapporteren binnen 5 jaar.

Prognostische factoren

slechte psychologische gezondheid

hogere leeftijd

andere musculoskeletale aandoeningen

Meetinstrumenten

ULTT = upper limb tension test (=uitsluiten)

uitsluiten nekpijn graad 3

Tractie-distractie test (insluiten)

insluiten nekpijn Graad 3

Spurling test (=insluiten)

insluiten nekpijn graad 3

Behandeling

Behandelprofiel A

graad 1 & 2 met normaal beloop

  • invloed heeft op ADL
  • eerste 6 weken van de klachten verbeteren.

Behandelprofiel B

graad 1 & 2 met afwijkend beloop zonder psychosociaal belemmerende factoren

  • invloed heeft op ADL
  • eerste 6 weken NIET verbeteren
  • GEEN psychosociale belemmerende factoren

Behandelprofiel C

afwijkend beloop + psychosociaal belemmerende factoren

  • invloed ADL
  • eerste 6 weken NIET verbeteren
  • WEL psychosociale belemmerende factoren

Behandelprofiel D

Nekpijn graad 3

  • nekpijn waarbij neurologische tekenen en symptomen aanwezig zijn
77
Q

Tussen welke 2 soorten nekpijn wordt er onderscheidt gemaakt?

A

traumagerelateerde nekpijn = ook wel Whiplash Associated Disorder genoemd, (WAD) niet meer wegens negatieve associaties term whiplash.

werkgerelateerde nekpijn = nekpijn afkomstig door werk

78
Q

Wat is het doel van een richtlijn?

A

Een richtlijn is een document dat de best practice beschrijft van wat er wordt gedaan. Het is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van zorgprofessionals en zorggebruikers, gericht op het verbeteren van de kwaliteit van zorg, berustend op wetenschappelijk onderzoek aangevuld met expertise en ervaringen van zorgprofessionals en -gebruikers.

79
Q

Richtlijn lage rugpijn

A

Risicofactoren

lage rugpijn na 50e jaar

nachtelijke pijn

psychosociale afwijking.

Beloop en prognose

50% herstelt binnen 1 week

80 - 90 % binnen 6 weken

95% herstel binnen 3 maanden

Meetinstrumenten

PSK

QBPDS (Quebec Back Pain Disability Scale) =

vragenlijst over dagelijkse activiteiten

NRS = Numeric Pain Scale =

nummer geven over de pijn.

Om een lumbosacraal radiculair syndroom te meten:

vinger-vloer > 25 cm

positieve SLR (straight leg raise)

Behandeling

beleid bij normaal beloop (profiel 1)

vooral informeren over pijneducatie en dat beweging niet voor beschadiging zorgt, voorkomen passiviteit.

beleid bij mensen met een afwijkend beloop zónder psychosociale herstelbelemmerende factoren (profiel 2)

info + passiviteit voorkomen + overweeg stoornissen in gewrichtsfuncties.

beleid bij mensen met een afwijkend beloop met psychosociaal belemmerende factoren (profiel 3)

benadrukken slechte emoties een slechte invloed hebben op het herstel.

80
Q

Wat zijn de rode vlaggen bij lage rugklachten?

A

Begin na 50e levensjaar, pijn, onafhankelijk van houding of beweging, nachtelijke pijn, algehele malaise, maligniteit in voorgeschiedenis en onverklaard gewichtsverlies

Maligniteit

Recente fractuur, leeftijd boven de 60, laag lichaamsgewicht, BMI lager dan 20, langdurig corticosteroïdengebruik, lokale klop-, druk- en asdrukpijn van de wervelkolom, opvallende lengtevermindering en kyfose

Osteoporotische wervelfractuur

Begin van pijn voor 20e, man, iridocyclitis, inflammatoire darmaandoeningen, vooral nachtelijke pijn, ochtendstijfheid langer dan een uur, minder pijn bij liggen/bewegen/ oefenen, goede reactie op NSAID’s, BSE is hoog

Spondylitis ankylopoetica

Ernstige lage rugpijn aansluitend aan een trauma

Wervelfractuur

Begin van pijn voor 20e, palpabel trapje L4-L5

Ernstige vorm van spondylolisthesis

81
Q

Volgens Panjabi is de stabiliteit van een gewricht afhankelijk van 3 factoren, welke zijn dit?

A

Actieve systeem = spieren

Passieve systeem = beenderen, ligamenten, disci

neurale systeem = aansturingsmechanismen van de spieren zoals zenuwen.

Als deze 3 systemen optimaal ontwikkeld zijn dan spreekt men van een perfectie stabiliteit.

82
Q

Wat is de neutrale zone?

A

is het gedeelte van de totale bewegingsuitslag waarin er de minste weerstand is om intervertebraal te bewegen, de minste spieractiviteit plaatsvindt, weinig interne spanning optreedt en de wervelkolom het meest ontspannen is. Deze neutrale zone wordt groter naarmate er sprake is van intervertebraal letsel, degeneratie van de discus intervertebralis of verzwakking van de stabiliserende musculatuur. Men kan de neutrale zone beschouwen als een belangrijke maat voor lumbale segmentale stabiliteit.

83
Q

Wat is instabiliteit?

A

Panjabi beschrijft segmentale stabiliteit = verminderde capaciteit van het stabiliserende systeem van de wervelkolom om de intervertebrale neutrale zone binnen de fysiologische grenzen te handhaven.

84
Q

Wat is motor control impairment?

A

verstoorde controle over de spieren bijvoorbeeld wanneer men de oppervlakkige spieren gebruikt om te stabiliseren en de diepere spieren om te bewegen.

85
Q

Wat is muscle onset?

A

is het aanspannen van een spier om een beweging uit te voeren.

86
Q

Wat zijn de 3 fasen van Motor Learning Model

A

Het Motor Learning model bestaat uit 3 fasen, namelijk;

Cognitieve fase geïsoleerd trainen van het lokale spiersysteem, zonder inschakeling van

het globale spiersysteem;

Associatieve fase aanleren van specifieke deelbewegingen met inschakeling van het globale spiersysteem en controle op co-contractie van het lokale spiersysteem;

Autonome fase: integreren van specifieke bewegingen in ADL.

87
Q

Info over bekkenpijn.

A

De bekken bestaan uit beide coxae en het sacrum. Hiertussen bevinden zich de SI-gewrichten en symfisis pubis. PPPP = Peri Pelvic Partum Pain.

Het bekken heeft verschillende functies, namelijk;

  • Bescherming van de inwendige organen;
  • Overbrengen van kracht van WK op de onderste

extremiteit;

  • Absorberen en opvangen van schokken.

Tijdens de zwangerschap komen de hormonen progesteron en relaxine vrij. Deze zorgen ervoor de het bindweefsel verweekt, waardoor de uitdrijving vergemakkelijkt.

88
Q

Richtlijn bekkenpijn bij zwangerschap

A

Beloop

Doorverwijzen naar bekkentherapeut wanneer:

De algemeen fysiotherapeut moet doorverwijzen naar de bekkenbodemtherapeut wanneer er sprake is van;

  • Urineverlies;
  • Pijn in de onderbuik;
  • Pijn bij plassen, ontlasten, vrijen;
  • Geen vooruitgang ondanks de adviezen en oefeningen.

Symptomen

  • Pijn rond het schaambeen, stuitje, SI-gewricht en onderrug;
  • Moeite met activiteiten zoals omdraaien in bed, lang in dezelfde houding liggen, opstaan,bukken en aan- en uitkleden.

Meetinstrumenten

VAS

RDQ (Roland Disability Questionnaire)

vragenlijst over lichamelijke toestand patienten met lage rugpijn

IPA = Impact on participation and autonomy

vragenlijst over de problemen met participatie en zelfstandigheid.

PGS = pijngedragsschaal

observatieschaal voor pijn.

ASLR = active straight leg raise

meten SI-instabiliteit

Behandeling

De fysiotherapeutische actieve behandeling kan bestaan uit advies en instructie, deblokkeren, stabiliseren en oefenen. De oefeningen bestaan voornamelijk uit symmetrieoefeningen en stabilisatieoefeningen. De passieve behandeling kan bestaan uit een bekkenband, maar hiermee is men meestal wat meer terughoudend.

89
Q

Wat kunnen oorzaken van bekkenpijn zijn?

A
  • Hypermobiliteit door zwangerschap;
  • Trauma tijdens zwangerschap;
  • Moeilijke bevalling;
  • Verkeerde houding;
  • Te sterke beensluiters;
  • Te zwakke buik-, bil- en rugspieren en beenspreiders;
  • Te sterke bekkenbodem.

Als gevolg van bekkenpijn kan een hypermobiel SI-gewricht in de verkeerde stand blokkeren en de krachtenoverdacht tussen de romp en benen verstoord raken. Er is meestal geen sprake van structurele veranderingen in het SI-gewricht of de symfyse. De instabiliteit is echter een functionele verstoring in het sluitingsmechanisme.

90
Q

Wat zijn de clinical prediction rules voor de LWK?

A

De clinical prediction rules is een eenvoudig instrument waarmee aan de hand van symptomen, bevindingen uit het lichamelijk onderzoek en laboratoriumuitslagen voor individuele patiënten de kan op een gunstige of juist ongunstige gezondheidsuitkomst kan worden ingeschat. Het nut hiervan bij lage rugpijn is tot op heden onvoldoende aangetoond en wordt daarom niet in de richtlijn lage rugpijn aanbevolen.

91
Q

Richtlijn Lumbosacraal radiculair syndroom

A

beloop

Bij patiënten met een LRS ten gevolge van een discushernia is er een spontaan herstel bij 60% in de eerste 3 maanden en 70% na een jaar

negatieve prognostische factoren

  • laag opleidingsniveau
  • aanhoudende klachten postoperatief
  • hoge pijnintensiteit pré-operatief
  • duur van de klachten pré-operatief
  • radiologische bevindingen (bulging disc; protrusie)
  • hoge pijnintensiteit 3 dagen post-operatief
  • lage werksatisfactie
  • langdurig werkverzuim
  • hoge mate van bewegingsangst
  • sterke somatisatie
  • passief en vermijdend copinggedrag

Symptomen

  • In de bil en/of het been uitstralende pijn,

vergezeld van één of meerdere symptomen of verschijnselen die suggestief zijn voor een aandoening van een specifieke lumbosacrale zenuwwortel.

Risicofactoren voor LRS

  • Lichaamslengte > 180cm voor mannen tussen de 50 en 64;
  • Leeftijd > 20 jaar met een piek tussen de 40 en 50;
  • Genetische aanleg;
  • Joggen, alleen bij LRS in de voorgeschiedenis;
  • Zware lichamelijke arbeid (flexie en rotatie, armen boven de schouders);
  • Veelvuldig autorijden;
  • Roken.

Meetinstrumenten / tests

  • Vinger-vloer afstand > 25 cm (moderne SLR);
  • Onderzoek op spierzwakte (Kenn-musculatuur);
  • Verder neurologisch onderzoek d.m.v. reflex- en sensibiliteitsonderzoek.
  • Wanneer overwogen wordt chirurgisch in te grijpen, of bij het bestaan van bepaalde rode vlaggen, wordt een MRI-scan gemaakt. Soms wordt het ook gedaan als aanvulling van neurologisch onderzoek voor beeldvorming.*
92
Q

Wat is de Kennmusculatuur

A
93
Q

Wat is het conservatieve beleid bij LRS (richtlijn)

A

Conservatief

Bespreken van het beloop van de klachten, patiënt moet actief blijven en goede medicatie.

Het accent ligt op de risicofactoren die te beïnvloeden zijn;

  • Cognitief-gedragsmatige behandelprogramma’s worden niet aanbevolen;
  • Hervatten van het normale activiteiten-niveau
  • Mc Kenzie oefeningen.
94
Q

Wat is het postoperatief beleid bij LRS (richtlijn)

A

Beperken in activiteiten is niet noodzakelijk. Intensieve activerende oefenprogramma’s versnellen het functioneel herstel en verkorten het ziekteverzuim. Het accent moet liggen op risicofactoren die te beïnvloeden zijn, zoals participatieniveau, reactivering, bewegingsangst en copinggedrag.

95
Q

Wat zijn de doelen van de behandelprofielen van de nek?

A

A = (graad 1 & 2 met een normaal beloop)

info + adviseren, bij normaal beloop eigenlijk geen extra therapie nodig

B = (graad 1 & 2 met een afwijkend beloop zonder psycho belemmerende factoren)

combineer oefentherapie met cervicale of thoracale mobilisatie en manipulatie

C = (afwijkend beloop + psychosociaal belemmerend)

gericht op prognostische factoren beïnvloeden.

D = (Nekpijn graad 3 )

Stel gerust en leg en tijdspad vast.

  • Adviseer een fysiek actieve leefstijl en een actieve coping stijl. Therapie zoals B + tractie, semi-harde halskraag en combineren van cervicale en/of thoracale mobilisatie met zenuwmobiliteitsoefeningen.
96
Q

Wat zijn de dimensies van het biopsychosociaal paradigma?

A

Biologisch = organen, botten, spieren

Psychologisch = innerlijke en gedrag

Sociaal = sociale omgeving en omstandigheden

97
Q

Wat is de definitie van cognitie?

A

Cognitie is een continu proces van filtering van stimuli die leidt tot perceptie en interpretatie en zo ons in staat stelt onze eigen waarheden te creëren.

98
Q

Wat zijn de verschillende facetten van cognitief gedrag?

A

Waarden

Cultuur

Persoonlijkheid

Motivatie

99
Q

Wat zijn de facetten van geconditioneerd gedrag?

ook wel aangeleerd gedrag genoemd

A
  • Omgeving
  • Bekrachtiging
  • Appraisal
  • Controle
100
Q

Wat zijn de 5 verschillende coping stijlen?

A

Probleem gedragsmatig georiënteerd

Doeners -> probleem bij hun zelf houden en aanpakken

Probleem cognitief georiënteerd