HOC thema 10 Flashcards

1
Q

Revalidatie opbouw schouder

A

1. Acute Fase

  • belasting verminderen
  • ROM normaliseren

atrofie remmen

stabilisatie / proprioceptie keten.

2. Trainingsfase 1

  • progressieve krachttraining
  • herstel spierbalans
  • dynamische stabiliteit
  • ROM optimaliseren

3. Trainingsfase 2

  • vermogenstraining, agility / endurance training
  • kracht + ROM blijven oefenen

4. Return to play fase

  • kracht + ROM blijven oefenen
  • sport specifiek oefenen
  • opbouw wedstrijd element.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar is vermogen van afhankelijk?

A

vermogen = kracht x snelheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Schouder instabiliteit categorieën op basis van etiologie (ontstaanswijze)

A

TUBS (Traumatic unidirectional, bankart surgery) =

instabiliteit door schouderlocatie –> naar anterior uit de kom.

  • initiele fase = bescherming beschadigde structuren, pijn management en gebalanceerde spierrecruterring van RC.
  • geavanceerde fase = toename belasting & focus op performance.
  • return to play

AIOS (Aquired instability overstress syndrome) =

  • overbelastingsinstabiliteit.
  • vooral bij bovenhandse sporters.

AMBRI (atraumatic multidirections, bilateral, rehabilitation, inferior capsular shift.)

  • hyperlaxiteit aan beide zijden
  • focus op training bij deltoïdeus.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een GIRD?

A

​Glenohumeral Internal Rotation Deficit

  • exorotatiekrachtvermindering
  • vooral bij bovenhandse sporters
  • verkorting van weefsel aan de achterzijde van het schoudergewricht. + laxiteit van weefsel aan voorzijde van schoudergewricht.
  • krachttraining + stretchen van kapsel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn factoren van schouderinstabiliteit?

A
  • hyperlaxiteit
  • rotatorcuff en deltoideus insufficiency
  • CNS = central nervous system
  • perifeer zenuwsysteem
  • scapula dyskinesie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Typen schouder dyskinesie

A

type 1 tipping scapula (angulus inferior syndroom)

type 2 winging scapula (margo medialis syndroom)

type 3 shrugging scapula (angulus superior syndroom)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Schouder meetinstrumenten

aanbevolen meetinstrumenten uit het es subacromiale klachten

A

Painfull Arc test.

Neer test

Hawkins - Kennedy test

Drop- arm test

Jobe / empty can test.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Schouderklachten indeling

A
  1. schouderklachten met passieve bewegingsbeperking voornamelijk in exo- en/of abductierichting (frozen shoulder, artrose)
  2. schouderklachten zonder passieve bewegingsbeperking en met een pijnlijk traject in abductie (impingement)
  3. overige schouderklachten zonder passieve beweginsbeperking en zonder pijn in het abductietraject.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Evidence Statement subacromiale klachten

A
  • Meestal veroorzaakt door inklemming van de RC spieren & pezen.
  • Heffen van de schouder, vooral m.supraspinatus (painfull arc.)
  • provocerende houdingen of bewegingen vooral inklemming van de infraspinatus, subscapularis en biceps brachii.
  • extern impingement = inklemming subacromiale ruimte
  • intern impingement = inklemming tussen humeruskop & cavitas glenoidale.
  • Primair impingement = structurele varnauwing van subacromiale ruimte (zwelling pezen, bursa, osteofyt vorming)
  • Secundair impingement = inklemming tijdens bepaalde bewegingen door bijv. (GH instabiliteit, hypomobiliteit, GIRD, bicepspathologie.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Prognostische factoren bij schouderklachten

A
  • Langdurig bestaan klachten eerste consult
  • ernstige pijn
  • geleidelijk ontstaan
  • nekpijn
  • CTO- stoornissen
  • Werkgerelateerde en psychosociale factoren
  • instabiliteit en dysfuncties kunnen klachten doen ontstaan en in stand houden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer verwijs je een patiënt terug naar de huisarts bij schouderklachten?

A
  • Verwijs de patiënt naar de huisarts/specialist bij verslechtering van de klachten

OF

  • als na 6-12 weken (afhankelijk van de aard en het doel van de behandeling) de pijn niet is verminderd en de be- perking in activiteiten niet is afgenomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Rode vlaggen bij schouder

A
  • Beide zijden zijn aangedaan
  • Koorts, malaise, gewichtsverlies
  • Heftige uitstralende pijn, tintelingen samenhangend met nekbewegingen.
  • Dyspneu
  • Angina pectoris
  • coronair syndroom
  • RA, synovitis
  • Klachten die niet passen bij de leeftijd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Sreening bestaat uit

A
  • Aanmelding
  • inventarisatie hulpvraag
  • pluis of niet pluis
  • informeren en adviseren.

Doel = verder gaan met anamnese of terugsturen naar de huisarts?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Richtlijn Nekpijn

Behandelprofielen

A

Behandelprofiel A = nekpijn graad 1 & 2 met een normaal beloop. (zonder ADL problemen)

interventie = informeren + adviseren, inactiviteit voorkomen.

Behandelprofiel B = nekpijn graad 1 & 2 met een afwijkend beloop ZONDER psychosociaal herstelbelemmerende factoren.

interventie = info + adviseren, oefentherapie + cervicale & thoracale mobilisaties.

Behandelprofiel C = graad 1 & 2 met een afwijkend beloop met psychosociaal belemmerende factoren.

interventie = prognostische factoren beïnvloeden –> uitleggen dat psychosociale factoren negatieve invloeden hebben op herstel + oefentherapie.

Behandelprofiel D = graad 3 Nekpijn met neurologische tekenen en symptomen

interventie = stel gerust en leg tijdspad vast.

adviseer fysieke leefstijl.

combineren van cervicale en/of thoracale mobilisatie met zenuwmobiliteitsoefeningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de triage van nekklachten?

A
  1. Aspecifiek
  2. Radiculair beeld
  3. Specifieke pathologie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is SSMP

A

Shoulder Symptom modification procedure

top down van WK naar perifeer te onderzoeken naar waar de schouderklachten vandaan komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de graden van Nekpijn

A

Graad 1 = geen tekenen ernstige pathologie, geen ernstige beperking in ADL.

Graad 2 = Geen tekenen ernstige pathologie, wel forse beperkingen ADL.

Graad 3 = Geen tekenen ernstige pathologise wel neurologische symptomen

Graad 4 = nekpijn en tekenen die wijze op een ernstige structurele pathologie. (fracturen, dislocaties, schade aan ruggenmerg, infecties, tumoren.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Beloop nekpijn

A

Pijn neemt binnen 6 weken met 45 % af = natuurlijk beloop nekpijn.

Wanneer pijn en beperkingen in 6 weken gelijk blijven of toenemen spreken we van afwijkend beloop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Nekpijn

wat de doen bij verdenking graad 3?

A

Spurling + tractie/ distractie test voor het insluiten hiervan.

Beide negatief = uitsluiten

ULTT = uitsluiten van graad 3.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Prognostische factoren Nekpijn

A
  • hoge pijnintensiteit
  • voorgeschiedenis andere musculoskeletale aandoeningen
  • eerdere episode van nekpijn
  • angst
  • catastroferen
  • depressie
  • pijngerelateerde angst
  • passieve copingstijl
  • hoge werkeisen
  • weinig invloed hebben op werk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Lage rugklachten kunnen worden opgedeeld in ?

A

Aspecifieke lage rugklachten (90% van de gevallen)

  • rugpijn zonder aanwijsbare specifieke oorzaak

Specifieke lage rugklachten

  • lumbosacraal radiculair syndroom
  • rugpijn als gevolg van een mogelijke ernstige onderliggende specifieke aandoening.

zoals:

  • osteoperose, wervelfracturen, maligniteiten, spondylitis ankylopoetica, spondylolisthesis.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de 3 patiëntenprofiele bij lage rugklachten?

A

Profiel 1 = aspecifieke lage rugpijn met een normaal beloop van het hersel

Profiel 2 = aspecifieke lage rugpijn met een afwijkend beloop zonder dominante aanwezigheid van psychosociale herstelbelemmerende factoren

Profiel 3 = aspecifieke lage rugpijn met een afwijkend beloop met dominante aanwezigheid van psychosociale herstelbelemmerende factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn de behandelprofielen bij lage rugklachten?

A

Profiel 1 Beleid bij een normaal beloop

  • stel gerust
  • motiveer actieve levensstijl
  • toename activiteit gaat niet samen met beschadigingen van structuren in de rug.
  • beperk aantal zittingen tot max 3.

Profiel 2 Beleid bij lage rugpijn met afwijkend beloop zonder dominante aanwezigheid van psychosociaal herstelbelemmerende factoren

  • vermijd adviezen die tot passiviteit leiden
  • geef aan toename activiteit niet leidt tot schade aan structuren
  • beweging stimuleren
  • oefenprogramma samenstellen dat aansluit bij behoefte van de patiënt.

Profiel 3 Beleid bij aspecifieke lage rugpijn met een afwijkend beloop met dominante aanwezigheid van psychosociaal herstelbelemmerende factoren.

  • benadruk aanwezigheid van psychosociale factoren een negatieve invloed hebben op het herstel.
  • adviseer contact op te nemen met de huisarts
  • stimuleer bewegingen en activiteit
  • contact met huisarts indien de behandelingen na 3-6 weken geen effect heeft gehad in de zin van toename van activiteit en participatie en beëinding de behandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Verschil tussen normaal beloop en afwijkend beloop bij lage rugklachten

A

Normaal beloop = activiteiten en participatie nemen gradueel toe, pijn vermindert.

Afwijkend beloop = beperkingen en activiteiten nemen niet toe maar blijven gelijk of nemen toe

WANNEER ER BINNEN 3 WEKEN GEEN DUIDELIJKE TOENAME IN ACTIVITEIT OF PARTICIPATIE IS GEWEEST.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

KENNSPIEREN

A

C1 = rectus capitis anterior/ lateralis

C2 = sternocleidomastoideus

C3 = trapezius descendens/ levator scapulae

C4 = trapezius / m.rhomboideus

C5 = supraspinatus / m.deltoideus

C6 = biceps brachi

C7 = triceps brachi

C8/Th1 = intrinsieke handspieren

Th2 / Th12 = m. intercostalis externus en internus

L1 = iliopsoas

L2 = adductoren / rectus femoris / vastus medialis

L3 = quadriceps femoris

L4 = tibialis anterior

L5 = ex hallucis longus / extensor digitorum brevis

S1 = triceps surae / peronei /

S2 = gluteus maximus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

4 symptomen die passen bij een radiculair syndroom?

A

Paresthesie = onprettig prikkelend of brandend gevoel

Hyperesthesie = overgevoeligheid voor onder andere pijn, door een verhoogde prikkelbaarheid van de gevoelszenuwen van het gehele lichaam of alleen van het lichaamsdeel

Hyperalgesie = een verhoogde gevoeligheid voor pijn

Parese = gedeeltelijk of onvolledige verlamming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn testen voor een Lumbosacraal radiculair syndroom?

A
  • SLR (proef van Lasègue)

positief wanneer de beweging binnen een kleinere hoek dan 60 - 70 graden tussen gestrekt been en ondergrond een vererging van de pijn wordt ervaren die uitstraalt tot de knie.

Vinger vloer afstand.

grotere afstand dan 25cm is een positieve test.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Rode vlaggen Lage rug

A
  • eerste episode met LRP <20jr of >50 jr.
  • significant trauma
  • recent onverklaard gewichtsverlies
  • maligne aandoeningen in de voorgeschiedenis
  • koorts
  • deformiteiten
  • langdurig gebruik corticosteroïden
  • intraveneuze toediening van medicijnen
  • progressieve niet mechanische pijn
  • nachtelijke pijn
  • patiënt ziek en onwel
  • ernstige lage rugpijn aansluitend bij trauma –> wervelfractuur

palpabel trapje in verloop van proc. spinosi ter hoogte van L4- L5 –> spondylolisthesis?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Prognostische factoren Lage rugpijn

A
  • hoge mate van beperkingen en activiteiten
  • uitstralende pijn
  • wijdverbreide pijn
  • oudere leeftijd
  • slechte algemene gezondheid
  • psychosociale en psychologische stress
  • somatisatie
  • depressieve klachten
  • slechte relaties met collega’s
  • zware fysieke taakeisen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Meetinstrumenten Lage Rugpijn

A

NRS = Numeric Pain Rating Scale

  • diagnostisch & evaluatief
  • 0 - 10
  • gemiddelde pijn afgelopen 24 uur.

QBPDS = Quebeck Back Pain Disability Scale

  • Diagnostisch & evaluatief
  • 0 - 100

PSK = Patiënt Specifieke klachten

Diagnostisch & evaluatief

  • 0 - 10
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Artrose Heup/Knie

Algemeen klinisch beeld

A

Algemeen klinisch beeld

  • Pijn belangrijkste symptoom, vaak bij starten van bewegen en bij langdurig belasten.
  • Nachtelijke pijn of pijn in rust (komt in flares)
  • Startstijfheid die na enkele minuten verdwenen is
  • crepitaties die worden gehoord en gevoeld
  • aan gewrichtsranden kunnen osteofyten worden gevoeld die gevoelig zijn bij druk
  • Soms treed er een ontstekingsreactie op van het synovium, een flare, die tot pijn, zwelling en temperatuursverhoging in het gewricht kan leiden.
  • ontstaan bewegingsbeperkingen van het gewricht, .

-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Artrose Heup/knie

Prognostische factoren

A
  • Veel pijn
  • verminderde kracht m. quadriceps
  • grote radiologische aantoonbare afwijkingen bij initiële presentatie
  • veel beperkingen in dagelijkse activiteiten
  • hoge leeftijd
  • vrouwelijk geslacht
  • genetische aanleg
  • overgewicht
  • slechte algehele gezondheid en minder vitaliteit
  • musculoskeletale comorbiditieit (aandoeningen andere gewrichten, artrose handen voeten of ergens anders.
  • overige comorbiditeiten (diabetes, hart-long aandoeningen, virus of gehoorproblemen.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Stepped Care principe bij richtlijn Artrose Heup/Knie

A

In overleg met de patiënt wordt in de beginfase van de aandoening met relatief eenvoudige interventies/behandelingen gewerkt. In een later stadium worden meer intensieve, complexe en invasieve vormen van zorg geïntroduceerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is de klinische classificatiecriteria voor heup/knie artrose volgens het ACR (American College of Rheumatology)

A

Heup

  • pijn in de heup in combinatie met de volgende kenmerken
  • endo heup <15 graden
  • flexie heup < of gelijk aan 115 graden

OF

pijn in de heup in combinatie met de volgende kenmerken

  • leeftijd > 45 jaar
  • ochtendstijfheid van de heup < 60 minuten
  • pijn bij endorotatie heup
  • endorotatie van de heup > 15 graden (endo zonder bewegingsbeperking)

KNIE

Pijn in de knie in combinatie met ten minste 3 van de volgende kenmerken

  • leeftijd >45 jaar
  • ochtendstijfheid < 30 minuten
  • crepiteren
  • pijn bij palpatie van het bot
  • benige zwelling
  • geen warmte bij palpatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Cluster Laslett

A

Distraction Test

Tight Thrust

Compression Test

Sacral Thrust.

testen voor SI-provocatie

2/4 = positief

2/4 is positief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wanneer is er een indicatie voor fysio bij Artrose Heup/knie

A
  • Hulpvraag bekend op het gebied van de heup/knie klachten en daaraan gerelateerde beperkingen in het dagelijks leven
  • Wanneer pt niet zelf in staat is om een zelfstandig adequaat niveau van fysiek functioneren te bereiken dan wel hand te haven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke 4 indicaties kunnen gegeven worden voor fysiotherapie

bij Knie / heupartrose

A

Indicatie 1

indiciatie voor kortdurende voorlichting, advies en oefen- en beweeginstructie.

indicatie 2

indicatie voor voorlichting, advies en kortdurende begeleiding bij oefenen en lichamelijke activiteit

indicatie 3

indicatie voor voorlichting, advies en langdurige begeleiding bij oefenen en lichamelijke activiteit

indicatie 4

indicatie voor voorlichting, pre en/of postoperatieve oefentherapie voor of na een gewrichtsvervangende operatie van de heup en/of knie.

38
Q

Contra-indicaties voor fysiotherapie bij heup/knie artrose

A

Wanneer er aanwezigheid is van belemmerende medische factoren waarbij een interventie van een therapeut de klachten kan doen verergen.

Cardiale problemen

- progressieve toename symptomen hartfalen

  • ernstige ischemie hartspier tijidens inspanning
  • ademhalingsfrequentie van meer dan 30 ademteugen per minuut.
  • hartslag in rust > 110 bpm
  • recente embolie
  • pijn op de borst
  • kortademig in rust

COPD

- longontsteking

  • exceptioneel gewichtsverlies

Hypertensie

systolische bloeddruk in rust > 180 mmHG

39
Q

rode vlaggen artrose Heup/knie

A
  • warme en gezwollen knie
  • onverklaarbare hevige pijn in de heup en/of knie
  • zwelling in de lies
  • ernstige slotklachten in de knie
  • pijn in rust en zwelling zonder trauma
40
Q

Oefentherapie

Frequentie & intensiteit bij Artrose Heup/Knie

A

Frequentie

  • minimaal 2 dagen per week tot max 5

30 min aeroob (Fit norm)

  • start met 1 tot 2 keer per week begeleide oefentherapie + zelfstandig uitgevoerde oefeningen en bouw gedurende behandelperiode af.

Intensiteit

  • Spierkracht =

60 - 80 % van 1 RM bij gewend krachttraining (Borg 14-17)

50 - 60 % van 1RM wanneer niet gewend met krachttraining. (Borg 12-13)

2-4 sets van 8 - 15 met 30-60 sec rust.

Aeroob =

>60% max hartfrequentie bij gewenning (Borg 14-17)

40 - 60% wanneer niet gewend met aerobe training (Borg 12-13)

41
Q

Meetinstrumenten bij Artrose Heup/knie

A

NPRS = Numeric Pain Rating Scale

Hoge score = meer pijn.

klinisch relevant verschil is 2 punten

score = 0 - 10

1 RM- Submaximaaltest

  • om trainingsintensiteit mee te bepalen

Borgschaal 6-20

  • om trainingsintensiteit mee te bepalen.

HOOS (Hip injury & Osteoarthritis Outcome Score)

  • hogere score betekent meer moeite met uitvoeren activiteit

score van 0 - 100

klinisch relevant verschil = 15-20 punten.

KOOS (Knee Injury & Osteoarthritis Outcome Score)

  • hogere score betekent meer moeite met uitvoeren activiteit

score van 0 - 100

klinisch relevant verschil is 15-20 punten.

PSK

  • hogere score betekent meer moeite met uitvoeren activiteit
  • score 0-10
  • klinisch relevant verschil is 2 punten.

WOMAC = western ontario and mcmaster universities ostheoarthtritis index (vragenlijst over de hoeveelheid ervaren pijn in de afgelopen 48 uur)

AIAH = Algofunctional Index voor artrose heup (vragenlijst pijnintensiteit en beperkingen)

6 minuten wandeltest

Hoe meer meters hoe beter het functioneren.

42
Q

Richtlijn enkelletsel

Verschil acuut enkelletsel en functionele instabiliteit

A

Acuut enkelletsel = inversieletsel waarbij onderzoek en behandeling plaatsvinden 0 - 6 weken na het ontstaan ervan.

  • instroom liefst 0 - 5 dagen na ontstaan (acute fase)
  • binnen 12 weken weer op zelfde niveau sporten als ervoor.
  • Lopen in meeste gevallen weer mogelijk 1 tot 2 weken.

Functionele instabilitieit = restklachten na een inversietrauma in de vorm van ‘giving way’ of recidiverend zwikken.

  • klachten na langdurige belasting: pijn, zwelling en gewrichtsstijfheid.
  • acute pijn en zwelling zijn minder prominent aanwezig.
43
Q

Wat zijn herstelbelemmerende factoren bij een acuut enkelletsel

A
  • relevante nevenpathologie (artrose)
  • een sterk uit de hand gelopen ontstekingsreactie
  • niet te verklaren pijn die de patiënt op geen enkele manier onder controle heeft.
  • onvoldoende aanpassing van het houdings- en bewegingsgedrag van de patiënt.
  • angst om te belasten
  • een recidief en/of pre-existent instabiele enkel.
44
Q

Wat zijn herstelbelemmerende factoren bij functionele instabiliteit?

A
  • mechanische instabiliteit (laxiteit van kapsel en bandapparaat.)
  • verstoorde proprioceptie
  • verminderde spierkracht
  • vertraagde reactietijd van spieren
  • chronische synovitis
  • verminderde dorsale flexie
  • een inadequate wijze van omgaan met de klachten en angst en onzekerheid over de stabiliteit van de enkel.
45
Q

Rode vlaggen bij acuut enkelletsel & functionele instabiliteit

A

Acuut enkelletsel

  • Ottawa ankle rules

Functionele instabiliteit

  • aanhoudende synovitis (=osteochondrale laesies, ‘loose bodies’, inklemming weke delen.)
  • drukpijn sinus tarsi (=sinus tarsi syndroom)
46
Q

Meetinstrumenten Enkelletsel

A

Ottawa Ankle Rules = fractuur

Onvermogen 4 stappen te zetten zonder hulp of

  • pijn palpatie onderste 6cm laterale malleolus
  • pijn palpatie onderste 6 cm mediale malleolus
  • pijn palpatie basis OS metatarsale V
  • pijn palpatie os naviculare

Functiescore de Bie = vragenlijst (diag. + progn+ eval.)

  • bij meer dan 40 punten op dag 0-5 is er sprake van licht letsel.
  • bij minder of gelijk aan 40 punten wordt er een aangepast behandelprogramma gemaakt.
  • vaak naar verwachting binnen 14 dagen hun alledaagse activiteiten weer uitvoeren.

GALN (diagn. + progn. + eval.)

PSK

47
Q

Behandeldoelen bij acuut enkelletsel

A

0 -3 dagen ontsteking = reductie pijn en zwelling

4 - 10 proliferatie = herstel functie en opbouwende belasting

11 - 21 vroege remodellering = verbeteren van de spierkracht, actieve stabiliteit beweeglijkheid en het verplaatsen

3 tot 6 weken later remodellering = bevorderen belastheid.

Sportspecifieke revalidatie kan tot 12 weken duren.

6 tot 12 weken Transfer 2 = Oefenen en sturen van functies en activiteiten bij prestatiege- richte en maximale sporters:

48
Q

ES Voorste kruisband

Wat zijn belangrijke vragen voor de anamnese?

A
  • graft type
  • menisectomie of meniscushechting uitgevoerd?
  • kraakbeenschade aanwezig?
  • bone bruise aanwezig?
  • ander ligamentair letsel?
49
Q

ES Voorste Kruisband

Pre-operatieve behandeling

A
  • info over lopen met krukken geven
  • eerste postoperatieve oefeningen
  • revalidatieproces uitleggen.
  • bij mobiliteitsbeperkingen van aangedane t.o.v andere been passive mobilisaties van patello & tibiofemorale gewricht.
  • bij krachtsverlies van aangedane t.o.v. andere been –> quadriceps krachttraining.
50
Q

ES Voorste kruisband

Pre operatieve klinimetrie

A

stroke test = vaststellen hydrops

passieve ROM = (zowel patellofemoral als tibiofemoraal.)

VAS

Krachtmeting van quadriceps & hamstrings.

51
Q

ES Voorste kruisband

Fase 1 doel + criteria starten fase 2

A

Fase 1 (normaal 0 - 6/8 weken)

Doelen:

  • verminderen hydrops + synovitis
  • extensie 0 graden
  • willekeurige quadricepscontrole
  • dynamisch looppatroon

criteria te starten met Fase 2

  • Gesloten wond, geen infectie
  • Geen pijn in de knie bij belaste oefeningen fase 1
  • minimale hydrops
  • normale mobiliteit patella
  • vollledige extensie 0 graden & flexie minimaal 120 - 130 graden
  • willekeurige quadricepscontrole
  • actief dynamisch looppatroon zonder krukken.
52
Q

ES Voorste kruisband

Fase 2 doel + criteria starten fase 3

A

Fase 2

Doel: Klachtenvrij kunnen uitvoeren van sportspecifieke activiteiten en fysiek zwaar werk.

criteria om te kunnen starten met fase 3:

  • kwalitatief correcte uitvoering van de neuromusculaire en agilitytraining in fase 2
  • Limb Simmetry Index >80% voor quadricepsen en hamstringskracht

LSI > 80% voor hoptesten

53
Q

ES Voorste kruisband

Fase 3 doel + criteria rerugkeer sport

A

Fase 3 Doel = volledige terugkeer naar de sport en fysiek zwaar werk.

Criteria voor ontslag:

  • geen pijn in de knie bij sportactiviteiten
  • geen giving way/angst bij sportactiviteitenm
  • correct looppatroon + correcte uitvoering bewegingen
  • LSI > 90 % quadricep en hamstringkracht
  • LSI > 90 % voor een hoptestbatterij
  • IKDC en KOOS afnemen.
54
Q

Subacromiale Klachten

Beloop van schouderklachten

A

30 % hersteld na 6 weken

50 % hersteld na 6 maanden

60% hersteld na 12 maanden

55
Q

Primaire Hoofdpijn

Migraine

A
  • Sideshift
  • Herhaalde aanvallen van matig ot heeftig
  • meestal eenzijdig
  • met misselijkheid en braken
  • erger bij lichamelijke activiteit
  • licht en geluidsovergevoeligheid
  • Aanval KORTER DAN 4 UUR en LANGER DAN 72 UUR sluit migraine uit.
  • Vooraf een ‘aura’ (blinde vlek)
56
Q

Primaire Hoofdpijn

Tension Type Headache / spanningshoofdpijn

A
  • Drukkende & knellende pijn rond schedel (2-zijdig)
  • minuten tot vele dagen
  • zonder braken
  • Overgevoeligheid licht & geluid komt hooguit 1 van de 2 voor.
  • Hoofdpijn neemt niet toe bij traplopen of andere ADL.
57
Q

Primaire Hoofdpijn

Clusterhoofdpijn

A
  • Aanvalsgewijs optredend
  • hevig bonsende/ stekende pijn rondom het oog of temporaal.
  • eenzijdig
  • duurt onbehandeld 15 - 180 minuten
  • Aanvallen in clusters van weken tot maanden
  • 1 tot 8 aanvallen per dag
  • Begelijdende verschijnselen: ipsilateraal rood oog, neusverstopping, loopneus, zweten van gezicht en voorhoofd, pupilvernauwing, hangend ooglid of oedeem van ooglid.
58
Q

Secundaire Hoofdpijn

Hoofdpijn t.g.v. Whiplash

A

..

59
Q

Secundaire Hoofdpijn

Cervicogene Hoofdpijn

A
  • Hoofdpijnsyndroom voortkomend uit de cervicale nociceptieve structuren
  • Cervicale facetdisfunctie lijkt de meest belangrijke bron
  • unilateraal (kan ook bilateraal)
  • Pijn start gewoonlijk in de nek en straalt uit naar het fronto-temporale gebied.
  • Hoofdpijn zeurend en niet pulserend van aard.
  • Hoofdpijn kan in aanvallen voorkomen variërend in duur.
60
Q

Secundaire Hoofdpijn

Medicatieafhankelijke hoofdpijn

A
  • Hoofdpijn wordt erger bij gebruik van medicatie
  • chronische hoofdpijn (15 dagen of meer per maand)
  • Geen duidelijk patroon te herkennen maar wel sprake van regelmatig gebruik pijnstillers.
  • Paracetamol, NSAID, ergotamine
61
Q

Richtlijn Menisectomie

Prognostische factoren

A

Herstelbevorderende prognostische factoren

- participatie in sport (postoperatief)

  • goede voorbereiding op sport (postoperatief)

Herstelbelemmerende prognostische factoren

- gecompliceerd letsel

  • plaats resectie
  • hoeveelheid verwijderd weefsel
  • financiele compensatie werkgever
  • eerdere knieoperaties
  • preoperatieve pijn
62
Q

Menisectomie

Risicofactoren voor een menisectomie

A
  • Sporten
  • pre-existente degeneratieve klachten
63
Q

Menisectomie

Rode vlaggen

A

Rode vlaggen na een menisectomie

  • persisterende onbegrepen pijn
  • te lage belastbaarheid knie
  • ontstekingsverschijnselen als gevolg van een postoperatieve infectie of persisterende ontstekingsverschijnselen

Belangrijkste symptomen

  • pijn die niet provoceerbaar is bij activiteiten of functies
  • zwelling neemt niet af
  • knie wordt niet dunner ondanks bewegen.
64
Q

Richtlijn Menisectomie

Meetinstrumenten

A

Fluctuatietest

Extension Lag Test (ASLR)

Score 0-10

5 items, 0 of 1 score en beide benen bij elkaar optellen.

Patella optrekken

VAS

Lysholm Score

- vragenlijst, 8 items mbt functies (hurken, zitten etc.)

  • score van 0-100 (100 = geen symptomen van beperking)

GALN

65
Q

Richtlijn Menisectomie

Wat is een gevolg van een menisectomie ?

A

Het ontwikkelen van artrose

66
Q

Richtlijn Menisectomie

Welke meniscus is vaker aagedaan?

+ Functie meniscus

A

De mediale meniscus, die zit sterker verbonden met de mediale collaterale band.

  • vergroting contactoppervlak tussen femur en tibia
  • stabilisatie van het gewricht
  • bewegingsbeheersing tijdens flexie en extensie
  • smering en voeding van het gewrichtskraakbeen
  • schokabsorptie
67
Q

Richtlijn Menisectomie

Beloop & herstel

A

Natuurlijk beloop =

  • toename activiteit, participatie en afname van pijn binnen 2 weken.
  • vanaf 6 weken moet de pt. weer normaal adl activiteiten kunnen uitvoeren.
68
Q

Richtlijn Menisectomie

Behandeling

A

Tijdens behandeling onderscheidt gemaakt tussen belaste en minder belaste fase

Fase 1a (minder belast, acuut ) 0-5 dagen

  • vermindering gevolgen operatie
  • vermindering pijn
  • afstemming belasting op belastbaarheid kniegewricht
  • preventie bewegingsangst
  • verbeteren beperkingen ADL
  • leren gedoseerd te bewegen (krukken evt.)

Fase 1b (minder belast, subacuut) 5-10 dagen

  • normalisering mobiliteit kniegewricht + spierlengte
  • normalisering actieve stabiliteit kniegewricht
  • normalisering kracht, coördinatie en uithoudingsvermogen van de beenspieren
  • afname angst knie te bewegen
  • dynamisch gaan
  • afbouwen lopen met krukken
  • ADL activiteiten verbeteren: lopen, traplopen, gaan zitten, gaan staan, op- en afstappen.

Fase 2 Belast

  • afname stoornissen die kwaliteit van bewegen in de weg staan
  • herstel van bewegingsautomatisme
  • handhaven en verbeteren van het dynamisch gangpatroon
  • complexe ADL verbeteren: uit auto stappen met last, sport en werkgerelateerde activiteiten.
69
Q

Richtlijn Menisectomie

In welke 2 patiëntenprofielen zijn meniscuspatiënten op te delen?

A

Profiel 1

  • herstel verloopt op een natuurlijke manier met bevorderende prognostische factoren
  • enkelvoudig letsel
  • niet eerder klachten gehad en gaan goed met klachten om.

Profiel 2

  • Herstel verloopt vertraagd en met herstelbelemmerende factoren.
  • comorbiditeit
  • degeneratieve verschijnselen
  • bewegingsangst.
70
Q

Richtlijn KANS

Wat zijn de 3 patiëntenprofielen?

A

Profiel 1

  • sprake van stoornis in functies en/of anatomische eigenschappen
  • geen beperkingen inactiviteiten en geen participatieproblemen.

Profiel 2

  • Sprake van stoornis in functies en/of anatomische eigenschappen
  • Wel beperkingen in activiteiten en participeren.
  • Duidelijke samenhang tussen stoornissen, beperkingen en participeren.

Profiel 3

  • Sprake van stoornis in functie en/of anatomische eigenschappen.
  • Wel beperkingen in activiteiten en participeren.
  • Onduidelijke samehang tussen stoornissen, beperkingen en participeren.
71
Q

Richtlijn KANS

Prognostische Factoren

A
  • Langdurige aanwezigheid van stress
  • Depressieve stemming
  • catastroferen
  • irreële beliefs
  • lage tevredenheid op werk
  • afnemende belasting en toenemende beperkingen in participatie en activiteiten.
72
Q

Richtlijn KANS

Betekenis

A

gezondheidsprobleem waarbij klachten in de

  • onderarm (elleboog, pols, hand.)
  • nek, en/of schouder

centraal staan.

In meeste gevallen zijn de klachten voorafgegaan door langdurig uitgevoerde activiteiten met herhaalde bewegingen, of een langdurig volgehouden statische houding waarbij de arm, nek en/of schouder betrokken waren.

73
Q

Richtlijn KANS

Rode vlaggen

A
  • algemene malaise;
  • ongewild gewichtsverlies;
  • koorts;
  • nachtzweten;
  • pijn in rust
  • neuropathischepijn;

neurologischesymptomen(krachtverlies,geïsoleerdeatrofie,

radiculaire uitvalsverschijnselen);

  • eenrecenttrauma;
  • tekenen van een ontstekingproces.
    Hieraan kunnen de volgende aandoeningen ten grondslag liggen:
  • reumatische ziekten (reumatoïde artritis, de ziekte van
  • Bechterew en polymyalgie);
  • maligniteiten(long(top))tumor,metastasenvanbijvoorbeeld
  • mammacarcinoom of okselklierpathologie);
  • cardialeaandoeningen(zoalsanginapectoris);
  • diafragmaprikkeling (bijvoorbeeld door (kwaadaardige)
  • aandoeningen aan lever, galblaas of longen).
74
Q

Richtlijn KANS

Behandelstrategie per profiel

A

Profiel 1

  • aard van gezondheidsprobleem bespreken en proberen deze activiteiten te reduceren en geleidelijk op te bouwen.
  • alleen belastingsniveau verlagen als dit tot vermindering in klachten leidt.

tijdelijk belasting verlagen om het herstel in gang te zetten

Profiel 2

    • aard van gezondheidsprobleem bespreken en proberen deze activiteiten te reduceren en geleidelijk op te bouwen.
  • alleen belastingsniveau verlagen als dit tot vermindering in klachten leidt.
  • aandacht besteden aan juiste uitvoering van bewegingen.

stimuleren van gezond beweeggedrag staat centraal

Profiel 3

  • aandacht besteden aan wijze van omgang met probleem en gedragsverandering.

begeleiding nodig in de vorm van een oefenprogramma.

75
Q

Cluster van Michener

A
  • Neer test
  • Painful Arc test
  • External Rotation Resistence Test
  • Hawkins Kenedy test
  • Empty Can test

3 of meer positief = insluiten

minder dan 3 = uitsluiten.

Test voor Subacromiaal Impingement.

76
Q

Cluster van Wainner

A
  • Actieve rotatie test nek (positief bij minder dan 60 graden.)
  • Spurling’s test
  • Tractie - distractie test
  • ULTT

test voor radiculopathie in CWK.

77
Q

Cluster van der Wurff

A

Distraction Test,

Tight Thrust,

Compression Test,

Gaenslen’s Test,

Patrick’s Test

SI-provocatietesten

bij 3/5 is positief.

78
Q

Prediction Rules van Hicks

Wanneer hebben low-back patiënts voordeel van een stabilisatie oefeningen programma

A
  • leeftijd < 40
  • SLR > 90 graden
  • positieve Prone Instability Test
  • Geen Afwijkende bewegingen.

3/4 positief , is een grote kans op slagen van het programma

79
Q

KANS

Hoe ziet een behandelprogramma bij profiel 1 & 2 eruit?

A
  • oefenen van gewrichtsfuncties
  • manuele verrichtingen ter vergroting van de beweeglijkheid van de gewrichten
  • ontspanningsoefeningen
  • oefeningen ter verbetering van de houdings- en bewegingsgevoel.
80
Q

Acuut knieletsel

Welke structuren kunnen aangedaan zijn bij knieletsel?

A
  • VKB
  • AKB
  • Superficiale mediale collaterale ligament
  • posteromediaal complex
  • lateraal collateraal ligament
  • posterolateraal complex
  • de meniscus
  • het kraakbeen
81
Q

Acuut Knieletsel

Rode vlaggen

A
  • (recent) trauma
  • al langer bestaanbare onverklaarbare koorts
  • recent onverklaard gewichtsverlies
  • langdurig gebruik corticosteroïden
  • constante pijn die niet afneemt in rust of verandering positie
  • kanker in voorgeschiedenis
  • algemeen onwelbevinden
  • nachtelijke pijn
  • uitgebreide neurologische tekenen en symptomen
82
Q

Acuut knieletsel

Rode vlaggen fracturen

A

Ottawa Knee Rules

  • 55 jaaf ouder
  • lokale drukpijn op het fibulakopje
  • geïsoleerde drukpijn op de patella
  • niet in staat zijn om de knie 90 graden te buigen
  • geen 4 stappen te kunnen zetten.

bij acuut knietrauma + aanwezigheid van 1 van de 5 kenmerken is doorverwijzen naar huisarts

83
Q

Acuut knieletsel

Rode vlag neurovasculaire schade/combi letsel

A
  • 2 of meer grote bandletsels (VKB, AKB, PLC, PMC.)
  • huidindeuking, groeve ter hoogte van de laterale of mediale gewrichtslijn
  • ecchymosis (bloeduitstorting in de huid)
  • duidelijke palpeerbare deformiteit in de huid.

Verwijzing naar huisarts bij 1 of meer bevindingen.

84
Q

Acuut knieletsel

Rode vlaggen ruptuur extensiemechanisme

A
  • Onvermogen om het aangedane been gestrekt op te tillen
  • palpabele indeuking in de m.quadriceps
  • verschil in hoogte van de 2 patella’s
  • onmogelijkheid het been te belasten.

Bij verdenking ruptuur gelijk doorverwijzen naar huisarts.

85
Q

Acuut knieletsel

Rode vlaggen monoartritis

A
  • Koorts
  • gevoel van algehele malaise
  • zwelling van het gehele gewricht (huid staat strak)
  • roodheid van het gewricht
  • lokale warmte
  • vermindering van mobiliteit van het gewricht

Bij een verdenking hiervan gelijk doorsturen naar de huisarts

86
Q

Acuut knieletsel

Rode vlag bloeduitstortingen (haemarthros)

A

Plotselinge haemarthros zonder aanleiding

87
Q

Acuut knieletsel

Rode vlaggen bot-of wekedelentumor uit te sluiten

A
  • milde wisselende pijn gedurende enkele weken
  • zwelling bij het uiteinde van de lange pijpbeenderen
  • zwelling weke delen
  • groei in een langer bestaande laesie
  • zwelling onder het niveau van de spierfascie
  • gezwel op plaats waar trauma niet heeft plaatsgevonden
  • patiënt heeft ook algeme klachten (palpabele lymfeklieren.)

Bij verdenking hiervan terugsturen naar de huisarts.

88
Q

Acuut knieletsel

IKDC - gradering voor bandletsel

A

Graad A

VKB , AKB sMCL of LCL 0-2 mm; posterolaterale hoek (exorotatie in 30° en 90° flexie, buikligging) < 5°

Graad B

VKB, AKB, sMCL of LCL 3-5 mm; posterolaterale hoek 6-10°

Graad C

VKB, AKB, sMCL of LCL 6-10 mm; posterolaterale hoek 11-19°

Graad D

VKB, AKB, sMCL of LCL > 10 mm; posterolaterale hoek > 20°

89
Q

Acuut knieletsel

ICRS-gradering van kraakbeenletsel

A

Graad I

Oppervlakkige laesies, zachte deukjes of oppervlakkige groeven en scheuren

Graad II

Laesies die zich uitbreiden tot 50% van de diepte van het kraakbeen

Graad III

Laesies die zich uitbreiden tot 50% van de diepte van het kraakbeen, maar ook naar de gecalcificeerde laag. Hiertoe behoren ook defecten onder een blaar van het kraakbeen.

Graad IV

Osteochondrale schade. Dit zijn laesies die zich uitbreiden tot net voorbij de subchondrale botplaat of dieper in het trabeculaire bot.

90
Q

Acuut knieletsel

Meetinstrumenten

A

Zwelling

strijktest (altjid uitvoeren)

VKB

  • Lachman test (altijd uitvoeren)

AKB

- step-offtest

  • Achterste schuiflade test
  • Actieve quadriceps test

(altijd deze combinatie van 3 testen uitvoeren)

Superficiale mediale collaterale ligament

  • Valgus-stresstest in 20 graden

Posteromediaal Complex

  • Valgus-stresstest (0 graden)
  • anteromediaal-rotatoire stabiliteitstest (AMRI)
  • Dialtest

(altijd combinatie van 3 uitvoeren)

LCL

  • Varus-stress test in 20 graden

Posterolateraal complex

  • varus-stresstest in 0 graden
  • Dial test

(altijd combinatie van deze 2 testen)

Meniscus

  • Mcmurray
  • Joint line tenderness test
  • passieve flexie

passieve extensie

(Thessaly test )

(altijd combi van deze 4 a 5 testen)

Gangpatroon

91
Q

Stadia van Tendinopathie

A

Stadium 1

lichte pijn na inspanning die na enkelke uren weer verdwijnt

Stadium 2

matige pijn aan het begin van inspanning en daarna, klachten blijven langer aanwezig

Stadium 3

Pijn aan het begin van de inspanning die wel minder wordt tijdens inspanning maar niet geheel verdwijnt. Na sporten kan pijn dagen aanhouden

Stadium 4

Pijn die tijdens inspanning optreedt en zo ernstig is dat sport eronder te lijden heeft.

Stadium 5

Blijvend aanwezige pijn ook in rust

Stadium 6

Ruptuur, treedt op zonder ervoorafgaande klachten

92
Q

Initiele hypotheses

A

Initiële = regio + grondmotorische eigenschap + stoornis.

Pijn in de schouder door een stabiliteitsprobleem.

Bijgestelde = regio + grondmotorische eigenschap + stoornis + problematische deelhandeling.

Pijn in de schouder door een stabiliteitsprobleem tijdens werpen.

Definitieve = grondmotorische eigenschap + stoornis + deelhandeling + oorzaak.