HOC 1 Flashcards

1
Q

Griekse Oudheid Overzicht 7000bc-331 bc

A

-Neolithicum 7000-3000 bc

-Bronstijd 3000-1100 bc
*Vroege Bronstijd en Cycladische cultuur
*Minoïsche Periode
*Myceense periode

-Dark Ages- Geometrische Periode 1100-700bc

-Archaïsche Periode 700-480 bc

-Klassieke periode 480-336 bc

-Hellenistische periode 336-331 bc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Italische en Romeinse oudheid overzicht: 2500 bc-527 ac

A

-Italische Bronstijd 2500-900 bc

-Etruskische periode 900-262bc

-Romeinse Republiek 509-31 bc

-Romeinse Keizertijd 31bc-284 ac

-Late Oudheid 284-527 ac

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geografie: Griekse Wereld

A

Meer dan Griekenland!
* Het (zuidelijk deel) Balkanschiereiland, Egeïsche eilanden (Kreta, Cycladen etc.), Griekse kolonies (Klein-
Azië maar evenzeer Magna Graecia “Groot Griekenland”) -> Mediterrane Wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geografie: Romeinse Wereld

A

Verschillen: Veel uitgebreider rijk dan de Grieken
–> Imperium onder Trajanus 117 n.Chr.: ‘imperium sine fine’ - rijk
zonder grenzen, de maximale grootte van het Romeinse rijk
Veel ruimer dan Mediterrane Wereld –> let op in deze lessen wel de
nadruk
Veel veroveringen, geen link meer met de Mediterrane wereld, tot in
Mesopotamië werden veroveringen gedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Term: Pan-Mediterranean

A

Term: Pan-Mediterranean: de impressie dat er 1
gemeenschappelijke beschaving was tussen Griekenland en Rome
–> dit is een fabel;
o Ze delen de mediterraanse zee wel maar er is meer
variatie dan men denkt
o Er is een geconnecteerde geschiedenis en culturele
ontwikkelingen –> dit geeft het beeld van een
ééngemaakte mediteraanse wereld maar het is een
lappendeken van verschillende landschappen.
o –> Karakteristiek is juist de enorme variatie aan landschappen in beperkte ruimte, zelf
binnen de landen zelf (zie later)
o –> Geen homogene reacties op gelijkaardige omgevingsprocessen of gelijkaardige
economische strategieën
o Verschilt in tijd en ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De Mediterrane zee
Kern van de Mediterrane wereld

A

o 38 miljoen jaar geleden verbroken van de Oostelijke Oceanen van
toen

o Kern van Mediterrane Wereld (Mare Nostrum – Rom.)

o Minstens even belangrijk als het omliggende land

o Zorgt niet voor verscheidenheid maar eerder voor eenheid

o Snelweg van deze beschavingen diende voor: Reizen, handel, visvangst, communicatie
etc.

o Men kon meer dan 27 zeeën onderscheiden binnen de Mediterrane Zee gekend in de oudheid

o Minimale getijden, er zijn in deze zee geen getijen door de kleine opening naar de Oostelijke zee

o Had invloed op locatiekeuze van nederzettingen, havens, ankerplaatsen, …

o Dynamisch landschap
o Progradatie <-> retrogradatie van kustlijn, kustlijn trekt terug
o Zeespiegelveranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geologische veranderingen van Mediterraanse zee en impact op cultuur

A

Kustlijn trekt terug doorheen de tijd. Dit is te zien in argeologische studies:
o Single period nederzettingen volgen de veranderende kustlijn

o Dimini: Neolithische site, 8 km van de kust vandaag

o Tijdens de Bronstijd kustlijn 2 km verplaatst, Petromagoula aan de kust toen

o Multi-period nederzettingen op hoge altitude

o Blijvende relatie met de zee

o De zee zorgt voor beperkte temperatuurschommelingen; warm & droog in de zomer en mild
in de winter –> heeft invloed op de levenswijze en dus ook op de materiële cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Impact klimaat levenswijze en dus ook op de materiële cultuur

A

Veel activiteiten vinden buiten plaats, veel open gebouwen;
o Theaters & stadiums zonder daken
o Tempels met buitenaltaren
o Open marktplaatsen
o Open courtyards
o Spelen met het licht –> esthetisch aspect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Mediterrane wereld = Tectonisch landschap 1

A

Grenszones van de Arabische, Afrikaanse en Eurasische en
Iberische plaat
–> plooiingsgebergtes, actieve vulkanen en seismische activiteit
–> Geologisch complex
–> Economisch waardevol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Mediterrane wereld = Tectonisch landschap 2

A

o Heel geologisch complex gebied, veel mineralen –> dus
economisch waardevol, veel ertsen aanwezig
o We zien veel aardbevingen, vulkaanuitbarstingen en tsunami’s terug in het archeologisch
bestand –> we hebben hier archeologisch bewijs van + geschreven bronnen zoals Plinius de
oude
o Zorgt voor veel gebergtes: enorme topografische variatie en plooiingsgebergtes
Voordelen tektonisch landschap:
− Vruchtbaar land
− Rijk aan grondstoffen en mineralen
− Thermale bronnen
− Heiligdommen connotatie, bergtoppen en thermen worden gebruikt voor religie
o Bv Delphi
Bekendste aardbeving: De Vesuvius 79 n.C. Pompeï
Geschreven bronnen van Plinius de Jongere die beschrijft wat er gebeurde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ontginning

A

Belangrijke bijdrage aan de economie
o We zien dat bepaalde samenlevingen aan kolonisatie doen en gebieden veroveren om lokale
grondstoffen te verkrijgen die dan op zijn beurt belangrijk waren voor de handelsnetwerken
o Enorm extensieve ontginning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geologische eigenschappen van Griekenland

A

o 80% gedomineerd door heuvels en bergen -> Sterk wisselend reliëf
o Weinig gebieden waar aan landbouw kan worden gedaan door de
vele gebergtes + moeilijke grond –> heeft invloed op de activiteiten
die plaatsvinden
o Wel metalen
o De Cycladische eilanden zijn rijk aan marmer, obsidiaan, metaal, …
–> drijfveer voor handel en kolonies voor toegang tot ertsen en andere
grondstoffen van andere gebieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geologische kenmerken Italië

A

Sterk wisselend reliëf
o Grote vlakten in het Noorden waar aan agricultuur gedaan werd
o Vulkanische grond die vruchtbaar was
o Vele natuurlijke grondstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beschikbare bronnen over Griekse Wereld

A

–> weinig bronnen met rechtstreekse vermeldingen over materiële cultuur
–> wel veel indirecte informatie (bvb. Ilias en Oddysea of Pausanias: reisverslag) die
vele eeuwen later zijn geschreven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Beschikbare bronnen over Romeinse Wereld

A

verschillende handboeken gekend (meer dan de Griekse wereld)
− bv. Vitruvius ‘De Architectura’ waarin hij uitlegt hoe bv een zuil er moet uitzien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Herontdekking van de oudheid

A

o Veel antieke gebouwen steeds zichtbaar gebleven (bv. Parthenon en Pantheon) en
geïncorporeerd in middeleeuwse stadsweefsel of herbruikt als spolia
o Na de Middeleeuwen hernieuwde en systematische interesse in de oudheid en hun beschaving
o 15de-18de eeuw –> hernieuwde en systematische interesse in de oudheid
− Renaissance
− Contrasteerde met de ME

17
Q

Herontdekking van de oudheid 2:
Object gericht, elite activiteit, Antiquarisme, conspicuous consumption

A

o Object gericht
− Terugvinden en tentoonstellingen
− Niet enkel archeologische objecten: fossielen, opgezette dieren, etc. –> cabinet of
curiosities
− Weinig idee van functie, datering en betekenis
objecten
o Herontdekking van sites
− Op basis geschreven bronnen en verklaren op basis
van geschreven bronnen
o Het Antiquarisme
− Exploitatie van de oudheid om collecties te vullen
van de elite, heel objectgericht, tentoonstellen
o Elite activiteit –> conspicuous consumption = Exploratiefase

18
Q

Elite activiteit –> conspicuous consumption = Exploratiefase

A

In sociology and in economics, the term conspicuous consumption describes and explains the consumer practice of buying and using goods of a higher quality, price, or in greater quantity than practical

19
Q

Grand Tour

A

Toerisme voor rijke burgerij en adel: de oudheden bezoeken
–> Deel van hun opleiding en opvoeding
–> Kennen en waarderen van de klassieke kunst (ze willen eigen beschaving hiermee associëren)
–> Eurocentrisch
* Mediterrane wereld en later ook West-Europa
* Antiquarische verenigingen of societies (Society of Antiquaries of London) -> bestaat nog!
Gevolg –> Plunderingen van sites, artefacten, beeldhouwwerken, obelisken, ….
Voor het vullen van eigen collecties

20
Q

Johann Winckelmann: (18e eeuw)

A

− Opgravingsdirecteur van Pompeï en heculaneum in 1738
− Maakte onderscheid tussen de Griekse & Romeinse kunst
− Grondlegger van de kunstgeschiedenis + klassieke archeologie + Neoclassicisme
− Hij wou betekenis geven aan de artefacten die gevonden werden (werd ervoor amper
gedaan)
− Hij zag dat er 1 summun was van cultuur: De Griekse Klassieke periode
− Nadruk op stylistische evolutie (ging objecten voor het eerst in types plaatsen)
− Hecht belang aan:
o De Lineaire evolutie
o De superioriteit van architecturale steensculptuur
o Originaliteit van beeldhouwers

21
Q

Begin van moderne archeologie (Midden 19e eeuw)

A

Vanaf nu systematisch opgraven
− Mediterrane gebied en ONO geëxploreerd door het Westen (bv door Schliemann; Mykene &
Troje)

22
Q

Archeologie: Ontwikkeling als wetenschappelijke discipline (20e eeuw)

A

− Nu interdisciplinair (geschreven bronnen + archeologische bronnen + wetenschappen)
− Waarom ‘klassieke’ oudheid?
o Afkomstig van Renaissance –> het eurocentrisch denken
o Niet enkel Grieken en Romeinen ook Etrusken en Feniciërs

23
Q

Kenmerken van het Neolithicum in Egeïsche Wereld (7000-3000 bc)

A

− Voedselproductie & landbouw
− Mens wordt sedentair
− Keramiekproductie

24
Q

Verspreiding en ontwikkeling van Neolithicum n Egeïsche Wereld (7000-3000 bc)

A

*Snelle verspreiding naar het Westen
*Bottlenecks
Algemene theorie: in Griekenland weinig indicaties van mesolitische
voorgangers op Neolithische sites
* Geen voorlopers van de later gedomesticeerde plantensoorten aanwezig
in Griekenland
-> Dominant model: neolithisatie door migrerende boeren

25
Q

Neolithische bottleneck: A drop in genetic diversity from the Y chromosome in men.

A

Between 12,000 and 8,000 years ago as humans shifted to more agrarian cultures with patrilineal structures, this may have had something to do with it.

In fact, a drop in genetic diversity doesn’t mean that there was necessarily a drop in population. The number of men could very well have stayed the same, while the pool of men who produced offspring declined.

“Instead of ‘survival of the fittest’ in a biological sense, the accumulation of wealth and power may have increased the reproductive success of a limited number of ‘socially fit’ males and their sons,”

intense warfare between patrilineal clans killed off so many men, only one was left for every 17 women. As a result, just a few lineages saw rapid expansion.

26
Q

Neolithisatieproces: Oorsprong en verspreiding

A

-> kerngebied Oude Nabije Oosten (vructhbare sikkel) in 10.000 v.C. zien we eerste neolithische
samenlevingen

-Vanaf 7000 v.C. zien we bewijs van sedentaire en voedselvoorzienende gemeenschappen in Westen:
− Hacilar (ZW Turkije)
− Knossos (Kreta)
− Franchthi Grot (Z-Griekenland)

27
Q

Belangrijke factoren in neolithisatieproces

A
  • handelcontacten tussen jagerverzamelaar en boeren
  • migratie van boeren naar andere gebieden

In Griekenland weinig indicatie van jagerverzamelaars die zelf aan landbouw deden en gingen
neolithiseren, we zien niet dat ze zelf gaan domesticeren, er is geen experimentele fase aanwezig
–> Neolithisatie kwam door migrerende boeren

28
Q

Levensonderhoud in Neolithicum

A

Landbouw voedselproductie; Mixed farming
Graan, veeteelt, peulen maar ook jacht + verzamelen = mixed farming

Men gaat veel werk verrichten aan landbouw en land vruchtbaar maken

–> dit door bemesting, ze
gaan na het oosten dieren laten grazen op de velden om dit te bemesten = systeem van landbouw
intensief te gebruiken en bewerken

Veel focus op secundaire landbouwproducten als wol, melk, … + uitvinding van de ploeg

29
Q

Nederzettingsvoorkeur in Neolithicum

A

Link met geografische factoren:
− Vlakke vruchtbare gebieden
− Toegang tot water
–> hier zien we de eerste boerengemeenschappen

  • Grote laaglanden van Thessalië,
    Macedonië en Thracië
  • Veel minder op andere locaties in
    het vasteland van Griekenland en
    pas heel laat occupatie op de
    Cycladen (Finaal Neolithicum)
30
Q

3 types Neolitische Sites: Woonheuvels

A

Tells, in griekenland heet dit Toumbas
o Lange occupatie & + (zongedroogde)baksteenarchitectuur
kleine gemeenschappen
o Kortbij elkaar

31
Q

3 types Neolitische Sites:
Vlakke nederzettingen

A

Open vlaktes
o Meer mobiele samenleving
-Intensieve veldkartering

32
Q

3 types Neolitische Sites:
Grotsites

A

Nu veel meer symbolische functie
o We zien hier minder bewoningssporen maar wel veel begravingen