Historische Context China Flashcards

1
Q

Begin 19e eeuw

A

Economische en politieke crisis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Economische en politieke crisis

A
  1. Economie is grotendeels agrarisch en geen industriële ontwikkeling
  2. Door sterke bevolkingsgroei en natuurrampen ontstaan hongersnoden
  3. Bestuur is steeds minder effectief
  4. Door modern imperialisme krijgen westerse landen steeds meer invloed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom is bestuur steeds minder effectief?

A
  • Staatsideologie is confucianisme: gaat uit van hiërarchie, ieders vaste plaats in samenleving en noodzaak sociale harmonie
  • Strenge ambtenarenexamens geven toegang tot bestuursfuncties, maar examens:
    ~ toetsen vooral op kennis van confucianisme niet op bestuurlijke kwaliteiten
    ~ leiden tot ontstaan geprivilegieerde klasse van ambtenaren
    ~ kunnen corruptie in bestuur niet voorkomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

18e eeuw

A

China verbiedt import van meeste Europese producten, Britten willen onbeperkt toegang tot Chinese afzetmarkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

1839-1942

A

1e Opiumoorlog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

1842

A

Verdrag van Nanking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Verdrag van Nanking

A

Hongkong wordt Britse kolonie en vier havens opgesteld voor handel —> eerste ‘ongelijke verdrag’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Buitenlandse invloed in China groeit als:

A
  • Chinese regering gedwongen wordt andere ‘ongelijke verdragen te sluiten
  • China zeggenschap over gebieden verliest door oorlogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

1851-1864

A

Taiping-opstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Taiping-opstand

A

Christelijk geïnspireerde beweging die volledige gelijkheid wilde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

1851-1868

A

Nian-opstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Nian-opstand

A

Arme boeren tegen regering, ambtenaren en rijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vanaf 1860

A

Zelfversterkingsbeweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zelfversterkingsbeweging

A

Hervormingsgezinde elite en ambtenaren rond keizer aan het hof vinden modernisering van bestuur en leger noodzakelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

1900

A

Bokseropstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bokseropstand

A

Boeren die:
- eerlijke verdeling van land en welvaart willen
- nationalistisch, antiwesters en antichristelijk zijn
- westerse ambassades gaan belegeren
- westerlingen en Chinese christenen vermoorden
- gesteund worden door keizerin-weduwe Cixi en deel van Chinees regeringsleider

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

1911

A

Begin revolutie tegen Qing-dynastie

18
Q

1912

A

Sun Yat-sen sticht Republiek China en laatste Qing-keizer Puyi moet aftreden

19
Q

Drie principes van het volk Nationalistische Partij

A
  1. Democratie
  2. Nationalisme
  3. Socialisme
21
Q

1916

A

Yuan Shikai treedt af zonder duidelijke opvolger —> China valt uiteen en wordt geregeerd door plaatselijke krijgsheren

22
Q

1917

A

Zwakke regering in Peking sluit zich aan bij geallieerden in Eerste Wereldoorlog

23
Q

1921

A

Aanhangers 4 Meibeweging richten Chinese Communistische Partij op

24
Q

1925

A

Chiang Kaishek volgt overleden Sun Yat-sen op als leider Nationalistische Partij

25
1927
Nationalisten herstellen centraal gezag en Chiang Kaishek wordt regeringsleider
26
Regering Chiang Kaishek succesvol in:
- begin opbouw van industrie en infrastructuur - deels afschaffen ‘ongelijke verdragen’
27
1931
Japan bezet provincie Mantsjoerije
28
Japan bezet provincie Mantsjoerije en:
- sticht hier marionettenstaat - voert soort fascistisch regime in - maakt laatste Qing-keizer Puyi tot symbolisch staatshoofd
29
1937
Japan valt China aan en bezet groot deel van het land, waar bevolking zeer wreed wordt behandeld
30
1945
Na Japanse capitulatie leidt burgeroorlog tussen nationalisten en communisten weer op
31
1949
Mao Zedong roept in Peking de communistische Volksrepubliek China uit —> Chiang Kaishek en nationalisten trekken zich terug op eiland Taiwan
32
De CCP:
1. Kon rekenen op steun groot deel bevolking 2. Herstelt centraal gezag in geheel China, behalve Taiwan 3. Maakt eind aan buitenlandse politieke invloed in China 4. Sticht totalitaire dictatuur: eenpartijstaat o.l.v. Mao Zedong met censuur, propaganda en vervolging tegenstanders 5. Progageert klassenstrijd: boeren en arbeiders worden opgeroepen rijken en grootgrondbezitters te bestrijden 6. Begint met herverdeling van grond onder boeren 7. Probeert communistische planeconomie in te voeren
33
1958
Start Grote Sprong Voorwaarts
34
1961
Grote Sprong Voorwaarts stopgezet
35
1966
Start massabeweging Culturele Revolutie
36
1976
Dood Mao Zedong en definitieve breuk gedachtegoed Culturele Revolutie
37
38
1977
Deng Xiaoping wordt leider van China
39
1978
Vier Moderniseringen
40
1989
Studentendemonstraties voor meer democratie op Plein Hemelse Vrede worden hard neergeslagen
41
2001
China treedt toe tot Wereldhandelsorganisatie