hfst 1 en 2 begrippen Flashcards

1
Q

dichtheid

A

de dichtheid is de massa per volume-eenheid. je kunt deze brekenen met de formule: dichtheid= massa:volume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

emulsie

A

een emulsie is een troebel mengsel van twee vloeistoffen. een emulgator is een hulpstof die ervoor zorgt dat een emulsie ontmengt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

fasen van een stof

A

een stof is vast (s) bij een temperatuur die lager is dan het smeltpunt. een stof is vloeibaar (l) bij een temperatuur die tussen het smeltpunt en het kookpunt in ligt. bij een temperatuur die hoger is dan het kookpunt is een stof gasvormig (g)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

faseverandering

A

(s) –> (l) smelten
(l) –> (s) stollen
(l) –> (g) verdampen
(g) –> (l) condenseren
(s) –> (g) sublimeren
(g) –> (s) rijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

gevarenpictogram

A

een gevarenpictogram is een ‘waarschuwingsbord’ voor gevaarlijke stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Graden Celsius (c)
en kelvin (k)

A

graden celsuis + 273 = kelvin
kelivn - 273 = graden celsius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

h- en p-zinnen

A

h- en p-zinnen geven aan hoe je veilig kunt werken met stoffen. H-zinnen gaan over gezondheidsgevaren en P-zinnen gaan over het voorkomen van ongelukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

onderzoek

A

onderzoek doe je om een theorie te onderbouwen of om een nieuwe theorie op te stellen. Experimenten zijn onderdeel van een onderzoek. Je noemt de dingen die je bij een experiment doet handelinge. Wat je kunt zien, horen, voelen of ruiken is een waarneming. door na te denken over je waarnemingen kun je een conculsie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

oplossing

A

een oplossing is een helder mengsel van een vaste stof, vloeistof of gas in een vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ph (zuurgraad)

A

de pH is een getal waarmee je de zuurgraad van een oplossing aangeeft. de pH van een zure oplossing is kleiner dan 7, de pH van een neutrale oplossing is 7 en de ph van een basische oplossing is groter dan 7. je kunt de pH van een oplossing bepalen met pH-papier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

rook, schuim en nevel

A

rook is een mengsel van fijn verdeelde vaste stof in een gas. schuim is een fijn verdeeld gas in een vloeistof of een vaste stof. nevel is een fijn verdeelde vloeistof in een gas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

stofeigenschapen

A

een stofeigenschap is een eigenschap waar je een stof aan herkent. elke stof heeft een unieke combinatie van stofeigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

suspensie

A

een suspensie is een troebel mengsel van een vaste stof in een vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

zuivere stof en mengsel

A

een zuivere stof bestaat uit één stof en heeft een smeltpunt en een kookpunt. een mengsel bestaat uit meerdere stoffen en heeft een smelttraject en een kooktraject

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

atomen

A

alle stoffen bestaan uit atomen. Bij de meeste stoffen zitten die in groepjes aan elkaar: moleculen. Er zijn 118 verschillende atoomsoorten bekend, elk met een eigen symbool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

atoommodel

A

je kunt een atoommodel gebruiken om de bouw van een atoom te beschrijven . Er zijn drie atoommodellen die je moet kennen:
atoommodel van dalton: atomen zijn ondeelbare massieve bolletjes.
atoommodel van Thomson: atomen zijn wel deelbaar, ze bevatten elektronen
atoommodel van Rutherford: atomen bestaan uit een heel compacte atoomkern waar protonen, lading van 1+, in zitten en neutronen, met een neutrale lading. in een wolk om de kern bevinden zich elektronen, met een landing van-.

17
Q

atoomnummer

A

iedere atoomsoort heeft een uniek atoomnummer, dat aangeeft hoeveel protonen er in een atoom zitten. Je vindt het atoomnummer in het periodiek systeem

18
Q

formule

A

je geeft in een formule met symbolen weer welke atoomsoorten in een stof voorkomen. Rechtsonder elk symbool staat een getal, de index, waarmee je aangeeft hoeveel van die atoomsoort voorkomt. Om meerdere molecullen weer te geven, zet je een getal, de coëfficiënt, voor de formule. De index 1 en de coëfficiënt 1 laat je altijd weg

19
Q

isotopen

A

isotopen zijn atomen met hetzelfde atoomnummer maar een ander massagetal

20
Q

macroniveau

A

het macroniveau is datgene wat je met je zintuigen kunt waarnemen

21
Q

massagetal

A

het massagetal is het aantal protonen plus het aantal neutronen in de kern van een atoom

22
Q

microniveau

A

het microniveau kun je niet waarnemen. Je gebruikt dan een model, een versimpelde weergave van de werkelijkheid, om toch een voorstelling ervan te krijgen

23
Q

moleculen

A

de meeste stoffen bestaan uit heel kleine delen die we moleculen noemen. Moleculen zelf bestaan weer uit nog kleinere bouwstenen: atomen

24
Q

ontleedbare en niet-ontleedbare stof

A

een ontleedbare stof bestaat uit meerdere soorten atomen. Het wordt ook wel een verbinding genoemd. een niet-ontleedbare stof bestaat maar uit een soort atomen

25
Q

periodiek systeem

A

in het periodiek systeem zijn alle bekende atoomsoorten op atoomnummer ingedeeld in perioden (rijen) en groepen (kolommen)

26
Q

relatieve atoommasa

A

elk atoom heeft een atoommassa in u. elke atoomsoort heeft een relatieve atoommassa; dit is een gewogen gemiddelde van de atoommassa’s van alle in de natuur voorkomende isotopen. De relatieve atoommassa vind je in het periodiek systeem. met de relatieve atoommassa vind je in het periodiek systeem. met de relatieve atoommassa kun je die massa van de moleculen. de molecuulmassa, berekennen maar ook het massapercentage van een atoomsoort in een verbinding

27
Q

systematische naam

A

dit is de scheikundige naam van een stof. Hiermee geef je aan welke atoomsoorten en hoeveel hiervan in een molecuul voorkomen. Sommige stoffen hebben ook een trivialenaam, oftewel alledaagse naam

28
Q
A