hfd 4: transport door membraanstructuren Flashcards

1
Q

wat gebeurt er door transmembraantransport?

A
  • opname vn voedingstoffen en zuurstofgas
  • afvalstoffen afgeven
  • membraan is selectief permeabel -> laat nt zomaar alles door
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wt doen transmembraanproteinen?

A
  • kanalen en transporters -> gevormd dr eiwitten
  • is selectief -> werken nt voor alles, laten nt alles door
  • dragersstof- gemedieerd transport??
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn de 3 doorgangen vr transmembraanproteinen

A
  1. uniport -> 1 eiw. passeert langs 1 kant
  2. symport -> 2 eiw. passeren, langs dezelfde richting
  3. antiport -> 2 eiw. passeren, langs tegengestelde richting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de 2 soorten transport?

A
  1. passieve transportmechanisme
    * gn energie nodig
    * gradient nodig -> een verschil vb. in concentratie
  2. actieve transportmechanisme
    * energie nodig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe kan transport gebeuren
(zie dia 7)

A

door membraan
dr proteine kanaal
dr diffusie
dr actief transport (mt ATP bij staan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat voor soorten passief transport zijn er?

A

HEEFT GEEN ATP
1. diffusie
* diffusie doorhee, de membraanlagen
* diffusie doorheen porien
* gefaciliteerde diffusie
2. osmose
3. filtratie
4. transport o.i.v een poteniaalverschil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

diffusie

A

° opgeloste stoffen verplaatsen zich o.i.v een chemische gradient (concentratieverschil over een bepaalde afstand)
° de deeltjes bewegen tot de concentratie overal gelijk is

DUS
gn naar plaats met minste concentratie tot het overal gelijk is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat gebeurt er bij diffusie

A
  • verplaatsen nr kleinste concentratie
  • gn vn hoge concentratie nr lage concentratie -> tot overal gelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

snelheid vn diffusie

A
  • recht evenredig met diffusieoppervlak
    *recht evenredig met temperatuur (dus: temperatuur stijgt, snelheid vn diffusie stijgt)
    *recht evenredig met verschil in concetratie (dus: hoge concentratie, diffsie gt sneller)
    *omgekeerd evenredig met de afstand/ dikte vn het membraan (hoe verder weg, hoe langer het duurt) ( hoe dikker, hoe langer het duurt)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

diffusie doorheen het celmembraan

A

°plasmamembraan = barriere
° of de stof wel of niet goed oplosbaar is door membraan hangt af vn de stof
° ENKEL LIPOFIELE stoffen knnen goed diffunderen doorheen de membraanlagen -> gn meteen dr membraan
° vb. vn lipofiele stoffen: vetzuren, steroide hormonen, CO2 en O2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

diffusie doorheen porien/ kanalen

A
  • transmembranaire eiwitten
  • midden van alpha-helix is een nauwe doorgang (spirelli vormen een tunnel hierin)
    *kanaaltjes zn gevuld met water
  • hydrofiele stoffen kunnen door porien getransporteerd worden
  • vb.: Na, K, Cl
    DUS: knnen nt door membraan gn, gn dus door via porien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wie gebruikt gefaciliteerde diffusie?
hoe gebeurt dit?

A

-transport vr LIPOFOBE STOFFEN die TE GROOT zn vr porien/kanalen
-gebeurt via carrier= een lipofiel pendelmolecule doorheen de membraanlagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe gebeurt gefaciliteerde diffusie via carrier?

A
  1. molecule bindt zich op receptorplaats op dragereiwit
  2. eiwit veranderd van vorm
  3. dit word afgegeven aan cytoplasma
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gefaciliteerde diffusie
(zie foto)

A

teken + leg uit
lipofobe stoffen passen hierin en binden zich, de eiwit veranderd vn vorm zodat de stof kan passeren en naar het cytoplasma kn gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hoe gebeurt gefaciliteerde diffusie?
(wel/ gn ATP, wat voor concentratie, …)

A

° gn ATP
°vn hoge nr lage concentratie
° sommige carriers pas actief bij aanwezigheid andere stof (vb. carrier glucose werkt alleen als insuline er is)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe gebeurt osmose?

A
  • verplaatsing vn oplosmiddel dr semi-permeaabele membraan door een concentratieverschil vn een stof die nt door het membraan kn
  • is de beweging vn WATER door een membraan van een plaats met een LAGERE naar een plaats met een HOGERE concentratie aan DEELTJES
17
Q

wat is het verschil tssn diffusie en osmose?

A

diffusie -> altijd opgeloste stoffen die zich verplaatsen
Osmose -> altijd water dat zich verplaatst

18
Q

waardoor wordt osmose aangetrokken?

A

de plaats met veel opgeloste stoffen -> trekt nog meer water aan

19
Q

wat zijn de osmotische waarde en effecten van een oplossing op de cel?

A
  • isotone oplossing: cel behoud haar normale groot + vorm
  • hypertone oplossing: cel verliest water via osmose, krimpt -> hyper= veel, veel opgeloste stofen rond cel -> trekt water aan -> water gt uit de cel -> cel krimpt
  • hypotone oplossing: cel neemt via osmose water op, zwelt -> cel kn openbarsten
20
Q

waterbalans cornea: epitheel

A
  • oogleden open: traanfilm hypertonisch door verdamping: osmose
  • oogleden toe: cornea zwelt lichtjes
  • tight junctions: passieve weerstand
    *Na,K,Cl transport
21
Q

waterbalans cornea: endotheel

A

°water nr stroma: intra-oculaire druk en hyrdofiele polysachariden in matrix
° minder tight junctions -> filtratie -> voorziening zuurstof en glcose maar watergehalte handhaven
° actieve endotheelpomp

22
Q

filtratie

A
  1. hyrdostatische druk duwt het water tegen de membraan
  2. ht water gt door de membraan
  3. kleine moleculen opgeslotste stof wordn met het water meegevoerd

filtratie gebeurt onder andere bij vorming urine + kamerwater

23
Q
A