Hfd 1 Flashcards

1
Q

mind-body dualisme

A

het geloof dat de geest een spiritueel losstaand iets is van het lichaam waar geen natuurkundige wetten voor gelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

monisme

A

geloof dat geest en lichaam één zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

empiricisme

A

geloof dat alle kennis en ideeën empirisch zijn voortgekomen, dus van de zintuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

structuralisme

A

de analyse van de geest in termen van zijn basiselementen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

functionalisme

A

geloof dat psychologie de functies van het bewustzijn moet bestuderen ipv zijn structuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

psychodynamisch perspectief

A

zoekt voor de oorzaken van gedrag binnen de patronen van onze personaliteit, met de rol van onbewuste processen belangrijk daarbij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sigmund Freud (1856-1939)

A

een physicus die psychoanalyse introduceerde waarbij het onbewustzijn een grote rol speelt, een deel van zijn theorieën klopt en een deel is controversieel maar hij is een belangrijk onderdeel van de psychologie geschiedenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Carl Jung (1875-1961)

A

een leerling van Freud, belangrijk bij het idee van concepten en complex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

object relaties theorieën

A

de focus binnen het psychodynamische perspectief op hoe opvoeders iemands ideeën over zichzelf en anderen beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gedragsperspectief (behavioural perspective)

A

focust op de rol van de omgeving op onze acties, origineert van het empiricisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

behaviourisme

A

geloof dat gedrag wordt gecontroleerd door leren door omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

B. F. Skinner (1904-1990)

A

behaviourist: ‘a person does not act upon the world, the world acts upon him’, hij was misschien radicaal in zijn geloof maar heeft goede techieken bedacht (behaviour modification) om positief gedrag in de mensheid te stimuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

cognitief gedragsleer (cognitive behaviourism)

A

de stroming waarin geloofd wordt dat leren van de omgeving onze gedachtes vormgeeft, en dat onze gedachtes ons gedrag beïnvloedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

humanistisch perspectief (humanism)

A

nieuwe stroming na psychodynamiek en behaviourism, met als belangrijke punten: vrije wil, persoonlijke groei, en proberen het nut van het leven te ontdekken. onderzoekers uit deze stroming: gandhi, maslow en carl rogers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

positieve psychologie stroming

A

een stroming na humanisme die onderzoekt hoe we het best uit onszelf en de mensheid kunnen halen om een gelukkig en vervullend leven te leiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

cognitief perspectief

A

onderzoekt de natuur van de geest en hoe mentale processen gedrag beïnvloeden, mensen zijn informatie processoren en de acties worden bepaald door gedachten

17
Q

gestalt psychologie

A

onderzoekt hoe elementen van ervaring georganiseerd zijn in het geheel, een stroming gevormd in de 1920s door duitse wetenschappers

18
Q

cognitieve psychologie

A

de studie van mentale processen met focus op het cognitieve perspectief

19
Q

cognitieve neurowetenschap

A

adhv brain-imaging en electrisch opnemen het brein leren bij het uitvoeren van cognitieve taken

20
Q

sociaal constructisme

A

ideeën die als normaal worden beschouwd doordat het zo ingebouwd zit in een bepaalde community.

21
Q

sociocultureel perspectief

A

onderzoekt hoe sociale en culturele aspecten ons gedrag, gedachtes en gevoelens beïnvloeden

22
Q

cultuur

A

de waarden, normen, geloof, gedrag en tradities die door een groep mensen gedeeld wordt en van generatie op generatie wordt doorgegeven

23
Q

normen

A

(ongeschreven) regels die gaan over wat acceptabel is binnen een groep mensen en die een cultuur kunnen definiëren

24
Q

socialisatie

A

het ‘inburgeren’ van mensen in een cultuur, het overnemen van diens waarden en normen en aanpassen aan hun gewoontes

25
Q

gedrags genen (behaviour genetics)

A

de studie of hoe gedragsvormen worden beïnvloed door genetische factoren

26
Q

cross-culturele psychologie

A

een onderdeel van de psychologie die de verschillen en overeenkomsten tussen culturen onderzoekt

27
Q

individualisme

A

(individualisme/ collectivisme, verschillen tussen culturen) komt voor in noord europa waar de focus op eigen groei en doelen ligt

28
Q

collectivisme

A

(individualisme/ collectivisme, verschillen tussen culturen) , komt voor in afrika, azië en zuid amerika waar individuele doelen minder belangrijk zijn dan de community

29
Q

biologisch perspectief

A

onderzoekt hoe processen in de hersenen en andere lichaamsfuncties gedrag reguleren

30
Q

gedrags neurowetenschap (behavioural neuroscience)

A

onderzoekt processen in de hersenen en fysiologische functies

31
Q

natuurlijke selectie

A

biologieterm dat de organismes met de beste genenpool de meeste kans hebben om hun genen door te geven aan kinderen

32
Q

neurotransmitters

A

chemicaliën in de hersenen die neuronen afgeven en opnemen

33
Q

evolutionaire psychologie

A

onderzoek naar hoe de evolutie ons moderne gedrag verklaart en heeft gevormd door natuurlijke selectie

34
Q

psychologie analyseren op drie niveaus:

A

gedrags kan worden begrepen door biologische, psychologische en omgevings factoren

35
Q

biologisch analyseren van psychologie

A

genen, chemische signalen, brain imaging etc

36
Q

psychologisch analyseren van psychologie

A

perspectief vanuit cognitief, psychodynamiek en humanisme

37
Q

omgevingsfactoren met analyseren van psychologie

A

perspectief vanuit gedrag en sociocultureel

38
Q

interactie

A

een factor kan een verschillende uitkomsten hebben bij meerdere personen, dit ligt aan de interactie met andere factoren die aanwezig zijn bij de verschillende personen