HF 1-5 Flashcards

1
Q

functionaliteit

A

mogenlijkheid van product om te functuioneren met mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Problem solving

A

Kiezen voor de beste oplossing op basis van systematische analyse van alternatieven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Mentale modellen

A

Abstracties van mensen, hun verwachting, hun ervaing.
Wilson en Rutherford; conceptuele representatie van een systeem of taak, die een gebruiker zich vormt gebaseerd op eerder contact met product en directe observaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Situatedness

A

Het gebruik is context-afhankelijk. weinig aanknopingspunten voor theoretische onderbouwing van gebruiksactiviteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Percepties

A

Waarneming van materiele en functionele productkenmerken. hangen of van waarneembaarheid en mogenlijkheid om kenmerken een betekenis te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Cognities

A

Interpretatie, mensen komen via verschillende wegen op hetzelfde oordeel. Zo laag mogelijk cognitief niveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Equifinaliteitsprincipe

A

Hetzelfde doel kan zorden bereikt vanuit verschillende begintoestanden op uiteenlopend manieren. Diep ingesleten manieren is een beperking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Semantiek

A

Leer van betekenissen. Beteknissen van product toegekend aan kleur, vorm,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Affordance

A

Gibson. Geeft aan wat een omgeving vanzelfsprekend te bieden heeft voor een organisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Drie subsystemen in het menselijk geheugen

A

Zintuigelijk kort geheugen, zerkgeheugen, lange termijn geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

codering van werkgeheugen in drie type codes

A

Visueel, Fonetisch, Semantisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Schema

A

algemene kennisstructuur, selecteren en organiseren van inkomene organistatie in lange termijn geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Fixatie

A

Persoon blijft vasthouden aan al opgeslagen procedures of regels die niet van toepassing zijn op de nieuwe sitauatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Declaratieve kennis

A

Kennis van feiten (anderson)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Procedurele kennis

A

kennis van hoe (anderson), kost meer moeite

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Compositie

A

Leeprocess volgens Anderson. Verschillende producties worden gereduceerd tot enkele

17
Q

Proceduralisatie

A

Leeprocess volgens Anderson. van toepassing op het opnemen van declaratieve kennis in een productie/ procedure

18
Q

5 aspecten van Alba en Hutchinson bij het hanteren van producten

A

1) Herhaling verbtered presatie.
2) Cognitieve structuren die gebruikt worden op producten te onderscheiden, worden verfijnd en bekend
3) Informatie analyseren en te isoleren dat het meest belangrijk/relevant is neemt toe
4) Beschikbare info te bewerken en de kennis te vergaren die de beschikbare info overstijgt, neemt toe
5) info onthouden, neemt toe

19
Q

Rasmussen driedeling over cognitieve controle over acties

A

1) Skill based niveau
2) Rule bases niveau
3) Knowledge based niveau

20
Q

Skill based niveau

A

uitvoering aangestuurd op voorgeprogrammeerde vaardigheden

21
Q

Rule bases niveau

A

taak uitgeoefend via regels. geen cognietieve activiteit want taak komt uit geheugen

22
Q

Knowledge based niveau

A

Onbekende taak of nieuw probleem. Acties moet worden voorbereid op basis van aanwezige kennis of info van buitenaf.

23
Q

prodctveiligheid

A

afwezigheid van gevaar voor de gebruiker of omgeving bij het omgaan met een product

24
Q

Risico

A

Kans op ongeluk gewogen door ernst van de schade (kans x gevolg)

25
Q

monocausale benadering

A

Ongeluk door 1 oorzaak

26
Q

Sequentiele benadering

A

Samentreffen van factoren. oorzaak is reeks van opeenvolgende betekenissen

27
Q

Systeembenadering

A

ongeluk is resultaat van samentreffet van mens en product in een bepaalde omgeving

28
Q

Epidemiologische benadering

A

Ziekte is het resultaat van vertoring in het equilibrium tussen host, agens en omgeving

29
Q

Slip

A

Actie die anders uitpakt dan bedoeld, fout op skill based niveau

30
Q

Mistake

A

Wanneer de intentie ongeschik is voor het doel, vindt plaats op rule- en knowlegde based niveau

31
Q

gebeurtenissenboom

A

begint met initiele gebeurtenis die vervolgens resulteert in een aantal mogelijke eindgebeurtenissen

32
Q

faalboom

A

mogelijke combinatie van gebeurtenissen kunnen leiden tot bepaald ongeval. werkt met OF en EN poorten